IETS OVER DE ROOFTOCHTEN DER ATJEHERS OP
POELOE BRAS EN DE MIDDELEN TOT
TEGENGANG DAARVAN.
Na de voltooiing van den vuurtoren op Poeloe Bras zijo, als ik
mij niet vergis, voor het eerst in 1882 vijandelijkheden op dit eiland
gepleegd door benden, die van Groot-Atjeh waren overgestoken. Sedert
hebben zij zich bijna elk jaar, soms meermalen, herhaald. Steeds
werden die vijandelijkheden aanranding van patrouilles of transpor
ten, binnendringen in de etablissementen, vermoording of verwonding
van eenige militairen, diefstal van geweren, enz. door vreemde
Atjehers, nimmer door inwoners van Poeloe Bras gepleegd. Al is
het ook niet onwaarschijnlijk, dat aan den vijand hulp verleend werd
door de inwoners, hetzij gedwongen of vrijwillig, toch is men het er
vrijwel over eens dat deze nimmer uit eigen beweging vijandelijk
heden tegen onze vestiging ondernomen hebben. Trouwens, zoodra
de rust op Poeloe Bras bedreigd werd, werden daarheen ook steeds
uit Olehleh berichten geseind omtrent het vertrek van vijandelijke
benden naar dat eiland.
Alle aanvallen kenmerkten zich door een zeer geringen graad van
energie of liever zrf werden geheel zonder eenige energie uitgevoerd.
"Want het beschieten van eene patrouille, het binnensluipen in de ver
sterking, om een slapend soldaat te vermoorden en met zijn geweer
te ontvluchten, het lossen van eenige schoten op het etablissement,
het beschadigen der waterleiding, dit alles gevolgd door eene over
haaste vlucht, zijn geen handelingen die van energie getuigen en ge
lijken meer op de daden van sluipmoordenaars dan van ooilogzuclitige
vijanden. En dit is te meer te verwonderen, omdat de vijand uit
stekend in de gelegenheid is, de bezetting gevoelig te treffen, zonder
dat deze in staat is, dit te beletten of zelfs maar represailles te nemen.
Als toch de vijand zich nestelt in het gebergte, dat onze nederzetting