482 'Rusland en Engeland. Til den avond van 27 Mei zijn de laatste rails gelegd van den Trans- kaspischen spoorweg, die Michaïlofsk aan de Kaspische zee met Samar kand verbindt, een afstand van 300 uren gaans, en den volgenden dag reed de eerste trein, die den generaal Annenkojfaan wiens beleid de spoedige voltooiing te danken is, met een aantal genoodigden overbracht naar Samarkandwaar de feesttrein werd opgewacht door generaal Ro- senbach, gouverneur van Turkestan. (Zooals men weet is deze spoorweg door troepen van het leger aangelegd.) In verband met dat feit verdienen twee dezer dagen verschenen ge schriften de aandacht. Het eene is van generaal Seoboleff onder den titel „Rusland en Engeland in het Oosten." De schrijver zegt o.a „De „voltooiing van dezen spoorweg is het begin van het einde, en het einde „bestaat, naar het zich laat aanzien, in een te verwachten veldtocht van „het Russische leger naar Indie." Het andere geschrift is van den heer Vaclik: „De Transkaspische spoorweg, zijne beteekenisen toekomst", waarin wordt uiteengezet, dat het Ruslands taak is, dien spoorweg tot een wer kelijk Centraal-Aziatischen weg te maken, door hem in verband te brengen met het Britsch-Indische spoorwegnet. Beide schrijvers zijn het hierover eens, dat de Engelschen, de waarde hunner bezittingen kennende en door bittere ervaring wijs geworden, nu eindelijk zullen gaan inzien, hoe zij Rusland dwingen Engelands krachten in het Oosten te bedreigen, indien zij voortgaan Rusland op het Balkan- schiereiland en in de Zwarte Zee tegen te werken. Zij verwachten van zulk eene aansluiting goede vruchten voor de betere verstandhouding van de Engelschen en Russen. Knoopen die steeds nauwer handelsbetrek kingen aan, dan zal, naar men vertrouwt, niet alleen wederzijdsche waar deering vroegere vijandschap vervangen, maar beiden ook inzien, dat in Midden-Azië ruimte genoeg is voor de ontwikkeling van de macht en de belangen van Groot-Br ittanniëzoowel als van Rusland. Engelsche expeditie in Burma. Volgens de Broad-Arrow heeft de cavalerie van het expeditionnaire korps in den loop van 1887 het getal van 1045 paarden, d. i. de helft van zijne totale sterkte, verloren. Die tegenspoed moet worden toege schreven aan eene inheemsche ziekte, bekend onder den Inlandschen naam van kumri.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 493