96 het bewijs heeft geleverd, dat ook in de generaal-officieren uit andere wapenen dan dat der infanterie niet zelden de talenten aanwezig zijn kunnen die hen geschikt maken tot uitnemende behartiging der al- gemeene legerbelangen". In het laatste gedeelte van dit antwoord heeft de Minister o. i. volkomen gelijk. Het is het eenige punt waarin de nota van den heer Rooseboom wat ver gaat. Maar dat de Chef van het wapen der Infanterie nog dit jaar op de begrootiug is gebracht, heeft men uitsluitend aan dat kamerlid te danken. Of hiermede nu aanstonds de volmaaktheid bereikt is? Blijkbaar niet. Want de tot stand gekomen regeling maakt het alleen nog maar mogelijk een infanterie-generaal aan 't hoofd van zijn wapen te stellen en uitdrukkelijk heeft de heer Rooseboom het er bij ge voegd, dat die generaal moet zijn „een man van initiatief en vol komen bekend met de eischen van het wapen, een generaal die „niet alleen een deugdelijk oefeningsstelsel invoert, maar die ook de „uitvoering van zijn bevelen kan controleeren." Wanneer weldra zulk een opperofficier aan 'c hoofd der Infanterie zal staan, kan dat wapen met meer vertrouwen de toekomst te gemoet gaan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 107