99
rivier de M o e s i nederzetten, ter plaatse waar nu de hoofdplaats
Palembang ligt, vonden zij bij de bevolking weinig of geen tegen
stand. Achtervolgend, en onder de leiding van ééne krachtige hand, maak
ten de vreemde indringers zich meester van het geheele stroomgebied
der Moesi, ja drongen zij zelfs diep in de overige binnenlanden door.
Het bestuur bij deze vreemdelingeu was geenszins, gelijk dat der
inboorlingen, op de keuze des volks gevestigd of van democratischen
aard. Integendeel, het berustte in de handen van één persoon, onder
den titel van Sultan, die despotisch regeerde en wiens waardigheid
erfelijk op den oudsten zoon overging. De Sultans brachten nu wel
geene dadelijke verandering in het dorps- of districtsbestuur, maar
zij vestigden, door een groot aantal van hen afhankelijke ambtenaren,
een toezicht over dat bestuur, waardoor het zoodanig in kracht toenam
dat de losbandigste menschen zeer gehoorzame onderdanen, ja lang
zamerhand halve slaven werden.
Als in alle andere landen onder Inlandsch gezag was het den Sultans
niet te doen om de bevordering der welvaart hunner onderdanen
integendeel, knevelerij en geweld waren aan de orde van den dag, en
het juk der Sultans drukte zwaar op de bevolking. Maar niettemin,
of wellicht juist daardoor, werd het gezag gevreesd en geëerbiedigd.
Over elke 2 of 3 marga's werd een djènang (ambtenaar, vertegen
woordiger van den Sultan) gesteld deze djènangs vestigden zich met
hunne gansche mannelijke familie in het hun aangewezen landschap,
en wisten daar den wil des Sultans en die van henzelven te
doen eerbiedigen; het minste vergrijp, het minste verzet werd onmid
dellijk met groote strengheid gestraftverzet tegen den vorst werd
zonder genade met den dood geboet, en zoo men den schuldige niet
machtig kon worden, werden dikwijls al zijne betrekkingen naar
Palembang als slaven opgebracht. De te ver afgelegen grens
gewesten wist men door overeenkomsten met de hoofden in rust te
houdende naam sindang mardika (grenswachters), daar aan dè be
volking toegekend, werd door hen op prijs gesteld.
Op deze wijze hebben de Sultans hun gezag over de biunenlanden
gehandhaafd en trokken zij daarvan belangrijke inkomsten. Aan
de O. I. Compagnie konden zij jaarlijks 20 a 30.000 pikols peper
leveren uit hetzelfde gebied, waar thans geen enkele peperrank