108 zarae handelaren werden als het ware onder het geschut van onze versterkingen beroofd en vermoordja zelfs onze eigene soldaten werden niet gespaard; in 1841 of 1842 werden, even buiten het glacis van het fort te Tebing tinggi, zes Europeesche soldaten, die in huune tuintjes arbeiddendoor eeu troep voorbijtrekkende Ampatlawangers verwond of vermoord. Dergelijke gebeurtenissen hadden meermalen plaats en nooit werd eene werkelijk ernstige poging gedaan om voldoening te verkrijgen. Niets kon ons voorzeker dieper doen dalen in de achting van het volk, dan dergelijke houding. Bij hen wordt een moord nimmer vergeven; de moordenaar, of zijne bloedverwanten, werden vervolgd totdat zijn daad gewroken was of eene zekere geldsom als zoenoffer was betaald. Door de steeds betoonde flauwhartigheid werd in schijn de vrede bewaarddoch noodwendig moest zij op den langen duur tot eene voor ons nadeelige reactie leiden. Ampatlawang was, na onze vestiging te Tebing tinggi, weder bij de residentie Palembang getrokken (November 1840), omdat het uit Tebing tinggi beter dan uit Bengkoelen konde worden bestuurd en bewaakt. Maar de landrente werd daar voorloopig niet geheven; eerst in 1846 ging men daartoe over. Jaarlijks beraadslaagden de hoofden, of zij de landrente al dan niet zouden opbrengen en hoewel zij die tot het eind van 1850 betaalden, bewees dat beraadslagen op zichzelf reeds, hoe weinig goede wil er bestond. En intusschen was Ampatla wang, evenals trouwens andere grensgewesten, de schuilplaats van alle vagebonden en misdadigers geworden. Om daar ons gezag beter te doen eerbiedigen, besloot de Indische Regeering in December 1845 in Ampatlawang een versterkten post voor 75 pradjoerits te doen oprichten; maar de tegenzin van de hoofden bleek hierbij zoo groot, dat ook dit besluit niet tot uitvoering kwam. Uit het vorenstaande blijkt voldoende, dat ons gezag, buiten de hoofdplaats Palembang, in- de uitgestrekte residentie van dien naam, feitelijk nagenoeg geheel was te niet gegaan, toen de resident Steinmetz, in Mei 1848, het bestuur aanvaardde.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 121