114
sche te ontwaren dat de inzichten van het Gouvernement door U
worden begrepen en nageleefd."
Bij zijne missive van 7 Juni 1849 La. N 8. moest de resident
berichten dat de gisting in de binnenlanden „hem er toe hadden doen
overgaan, in overeenstemming met den militairen commandant en
met den rijksbestierder, 50 man infanterie en 75 man pradjoerits
te mobiliseeren, ten einde, van Batoe Radja aan de Ogan uit,
de wederspannigen in onderwerping te brengen." De 5en Juli (mis
sive La. P 3) trachtte de resident te betoogeu dat de beginselen,
voor het bestuur der residentie Palembang in vroegeren en lateren
tijd vastgesteld, van zijne zijde steeds waren nageleefd; in verband
met dat betoog werd nadere beslissing gevraagd, of de bovenbe
doelde mededeeling aan de Palembangsche hoofden van 's Gouver-
nements bedoelingen nog noodig was.
Een volgende brief van denzelfden datum, La. Q 3, bracht de tijding
dat de naar de binnenlanden gezonden troepenmacht (1) ontoereikend
bevonden was, zoodat verzet langs de grenslinie zich meer en meet'
openbaarde en men genoodzaakt was geworden, zich te bepalen tot het
goed bezetten van Moeara Doea, hoofdplaats van de divisie
Komering Oeloe, en van Batoe Rad ja, hoofdplaats van de di
visie Ogan Oeloe, in afwachting dat onvermijdelijk geworden ver
sterking van troepen van Java aankwam.
Het Indisch bestuur zag zich hierdoor zijns ondanks genoodzaakt
tot die versterking en bepaalde alzoo bij besluit van 30 Juli 1849
N°. 1 dat, tot handhaving van 's Gouvernements gezag en, voor zooveel
zulks noodig zou worden bevonden, tot tuchtiging van die districten,
waar zich openbaar verzet heeft vertoond, de troepensterkte in de
residentie Palembang tijdelijk zoude worden vermeerderd meteen
half bataljon infanterie en eenige artillerie. (2)
Aau den Resident schreef de Gouverneur-Generaal omstreeks den
zelfden tijd (dd. 27 Juli 1849 N°. 176 kabinet):
„Ofschoon het buiten uitvoering laten van eenen zoo bepaalden last,
als vervat is in mijnen kabinetsbrief van 25 Mei 1849 N°. 123, mij
(1) De verrichtingen van deze en van de verder gezonden troepen worden af
zonderlijk besproken in het volgende hoofdstuk.
(2) Missive van 25 Mei 1850 bovenaangehaald.