136 fijn schieten in de hand, maar zij is tevens oorzaak, dat de man de vizierlijn niet zoo spoedig nemen kan als bij eene groote keep. Omdat de oorlogsschutter zich meer op het vlug dan op het fijn schieten toeleggen moet, zijn velen van oordeel, dat de vizierkeep nog grooter zijn moet dan b.v. de onze is, terwijl men elders b.v. in Zweden eene veel kleinere prefereert. Ook zijn er, die beweren dat de inkeping niet driehoekig maar cirkel- of boogvormig moet zijn (zooals in Zwitserland) en dat de korrel den parelvorm (als bij onze modelrevolver) behoort te hebben. Voor den „fijnschutter" is het kegelvormig richtkokertjedat men bij de opzetten van het geschut veelal aantreft, het best. Vandaar dat sommige jachtgeweertypes op de greep eene stang met verdeeling hebben, waarlangs zulk een kokertje op en neer verschuifbaar is. Voor den oorlogsschutter is zulk een vizier niet geschikt; behalve dat het uiterst kwetsbaar is, vordert het stellen van en het richten door het kokertje te veel tijd. Eene diepe vizierkeep bevordert het „te weinig korrel nemen", eene breede werkt het zoogenaamde klem men der korrel in de hand. In het algemeen kan dus worden gezegd, dat de afmetingen der keep zoo klein mogelijk moeten zijn, maar tevens zóó groot, dat de schutter de vizierlijn zeer vlug kan vinden. Hoe groot die afmetingen zullen moeten zijn, om aan deze beide tegenstrijdige voorwaarden zoo goed mogelijk te voldoen, kan alleen langs practisehen weg worden bepaald. Hier worden slechts eenige punten opgegeven waarop men bij de practische proeven te letten heeft. Haar mijne meeniug is het midden eener boogvormige keep niet zoo gemakkelijk te schatten als dat eener driehoekigewaarom ik aan de laatste de voorkeur geef. Ook acht ik de parelvormige korrel niet aanbevelenswaardig, vooral niet voor het richten op grooten af stand. Eene korrel, die zich aan het oog van den richtenden schut ter als een gelijkzijdige driehoek voordoet, schijnt mij het best. Zij zou dus van onderen breeder moeten zijn dan de onze en van boven scherp. In Frankrijk fabriceert men voor het Gras-geweer zes soor ten korrels van verschillende hoogte en geeft daardoor den compa gniescommandant de gelegenheidde hoogte- en diepte-afwijkingen te beperken. Ofschoon dit middel de geweerfabricage niet vereenvoudigt, verdient het m. i. veel aanbeveling.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 149