158
militairen met nieuw aangeworven soldaten niet wenschelijk. Gaarne
zag men intusschen nadere inlichtingen te gemoet over 's Ministers
plannen ten aanzien der samenstelling der brigade. Ook vroeg men,
of de bedoeling is uitvoering te geven aan het plan der commissie,
die in 1879 betreffende de werving rapport heeft uitgebracht. Men
verzocht dat dit rapport andermaal aan de Kamer zou worden over
gelegd. De brigade scheen overigens ook te knnnen dienen tot uit
zending van troepen naar West-Indië, en dan zou te dien aanzien
wellicht met meer regelmatigheid te werk gegaan kunnen worden,
zoodat niet het eene jaar een 70tal en het andere geen soldaten
worden uitgezonden.
„Vele leden gaven echter in overweging dezen memoriepost, waarop
niet kan worden overgeschrevente schrappen en de zaak bij een
afzonderlijk wetsontwerp te behandelen. De Minister zou dan in
staat zijn zijne plannen uit te werken en omstandig toe te lichten,
terwijl ook aan de leden der Kamer de gewenschte gelegenheid werd
verschaft deze zaak in het breede te behandelen."
De Minister antwoordde:
„Aangenaam was het den ondergeteekende te vernemen, dat zijne
pogingen om verbetering te brengen in den bestaanden toestand en
om tot de oprichting te geraken van een korps hier te lande ge-
stationneerde vi ijwilligers voor den Indischen dienst, bij verschillen
de leden instemming vonden. Het plan tot oprichting van zulk
een korps heeft nog geen bepaalden vorm aangenomen. Wel meent
de ondergeteekende, dat het in overeenstemming met de denkbeel
den der in 1879 bijeengekomen commissie meer dan aanvankelijk
het voornemen was, toen nog slechts van de oprichting eener In
dische brigade werd gesproken, dienstbaar zal kunnen worden ge
maakt ook aan de belangen der verdediging van den vaderlandschen
bodem. Maar juist op dezen grond is het vooralsnog niet wensche
lijk, of liever niet mogelijk, meer dan een memoriepost uit te trek
ken, omdat de nadere uitwerking van het plan voor een goed deel
beheerscht wordt door de in het vooruitzicht gestelde reorganisatie
van het leger hier te lande, als gevolg van de herziening van het
VlIIste hoofdstuk der Grondwet. Zoodra de grondslagen voor deze
reorganisatie zullen zijn vastgesteld, dient de gelegenheid te bestaan