161
niet voor hare bestemming beschikbaarzij is dan geworden een
vrijwilligerskorps, dat in naam dient tot versterking en aanvulling
van het Indisch leger, onder dat motto dan ook financieel ten laste
komt van de Indische begrooting, doch onder de bevelen van den
Minister van Oorlog staat, terwijl als de nood aan den man komt,
zij alleen dienen zal om de weerbaarheid van Nederland te verhoogen.
„Hoe rgaarne ieder weldenkend Nederlander tot dat doel zal wil
len medewerken, zoo meenen wij toch dat het een gevaarlijke weg
is, dat doel te willen bereiken ten nadeele van een dringend noodige
versterking van het leger in Nederlandsch-Indië; men noeme de zaak
bij haar naam en zeggewij hebben in Nederland noodig een korps
vrijwilligers, steeds compleet en op voet van oorlog, ten allen tijde
gereed en geschikt om bij het plotseling uitbreken van den oorlog
verrassingen te voorkomen, en in het algemeen een werkkring te
vervullen, waardoor een spoedige en volledige mobilisatie van het
geheele leger verzekerd wordtzoo noodig kunnen afdeelingen van
dit korps tijdelijk naar Indië gezonden worden, maar van deze be
voegdheid behoort, in aanmerking genomen het doel waarmede het
is in het leven geroepen, een beperkt gebruik te worden gemaakt;
de zaak is dan gepreciseerd en men weet wat men wil."
Dit zijn wij geheel met den heer d. N. eens. Men zegge waar het op
staat, maar bewere niet dat men door de Indische brigade de aanvulling
van het Indische leger verbetert.
Een troost vonden wij echter in de mededeeling des Ministers, dat
die Indische brigade moet wachten op eene in uitzicht zijnde reor
ganisatie van het Nederlandsche leger. Zulke reorganisatiën gaan
in den regel niet zoo vlug en misschien gaat het met deze Indische
brigade wel even als met hare voorgangster, die eenige jaren lang
„voor memorie" is geweest en toen is verdwenen. Wij zouden
er niet rouwig om zijn.
Het Voorloopig Verslag der Eerste Kamer bevat, wat het door ons
besproken onderwerp betreft, slechts een drietal opmerkingen, strek
kende tot betuiging van instemming met 's Ministers Atjeh-politiek,
leedwezen over het afschaffen der groote manoeuvres, voorbe-
behoud van meening omtrent de Indische brigade.
Dl. I, 1889. 11