168 leverd, dan geloof ik daarmede genoegzaam te hebben aangetoond dat het tegenwoordig tijdstip voor de oprichting van die zoogenaamde Indische brigade gunstig mag geacht worden, althans, deze reserve moet ik maken, indien de ongunstige berichten, die in de laatste mails omtrent de gevreesde ziekte, de beri-beri, in Atjeh tot ons gekomen zijn, niet blijven voortduren of indien zij, wat uit sommige berichten is op te maken, niet speciaal de Europeanen betreffen." Zooals wij reeds op blz. 159 hiervóór aanteekenden, zijn wij van de Indische brigade geene voorstanders en niet zonder genoegen nemen wij dan ook hieronder de stemmen op, die zich tegenover den eenigen voorstander daarvan in de Tweede Kamer verhieven. De heer Reüther zeide over dit onderwerp „Ik kan mij zeer goed verbeelden dat het denkbeeld om zulk eene brigade op te richten aan vele militairen toelacht; de oprichting van een korps namelijk dat zich hier te lande zou bevinden, waarover men dus in geval van oorlog dadelijk zou kunnen beschikken, en dat tevens zou dienen als eene reserve, die bij het ontstaan van bij zondere verwikkelingen in onze Oost-Indische bezittingen derwaarts tot versterking van het Indische leger, zou kunnen worden gezonden. „Doch om een oordeel over de doelmatigheid van den maatregel uit te spreken, moet men zich rekenschap geven van de wijze waarop dat korps zou moeten worden opgericht. Nu is mijne overtuiging dat zoodanig korps niet zou kunnen verkregen worden dan ten koste van: 1°. de werving voor Indië; 2°. het korps mariniers, en 3°. het aantal vrijwilligers, die tegenwoordig bij de cavalerie en de bereden artillerie van het Nederlandsche leger dienstnemen. „De eischen toch, die wij ten opzichte van het aantal benoodigde vrijwilligers, zoowel voor het Nederlandsche als voor het Nederlandsch- Indische leger aan onze bevolking hebben te stellen, zijn zoo groot, dat wij, indien wij die eischen nog wilden verhoogen, onmogelijk zouden mogen rekenen, dat daaraan op den duur zou kunnen worden voldaan, zoodat het te vreezen en zelfs nagenoeg zeker is, dat door de oprichting van die Indische brigade, ernstig nadeel zal worden ge bracht aan de werving voor het Indische leger, voor het korps mariniers en voor onze cavalerie en bereden artillerie En dit is niet wenschelijk.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 181