192 van mondbehoeften voor eonige dagen, en er den soldaat zeiven mede te belasten, was onmogelijk; men moest hem immers reeds zonder ransel doen marcheeren. Slechts de arak, die destijds zoo noodzakelijk geachte, maar helaas zoo verderfelijke drank werd medegevoerd. De taak van den dag werd dan ook aangevangen, soms na het nuttigen van een stuk brood of °heschuit, wat de soldaat bij zich droeg, maar steeds na het drinken eener teug van dit vocht. Na eenige uren gemarcheerd te hebben, deed zich de warmte der zon, en met haar het eerste gevoel van vermoeid heid gelden; men kon rusten, maar men kon de verloren krachten niet altijd door een gezonden maaltijd herstellen. Er schoot vaak niets anders over dan andermaal eene hartversterking te nemen en eene tweede uitdeeling van arak te doen plaats grijpen. Deze prikkel werkte zeker in den eersten oogenblik weder opwekkend, maar van hoe korten duur was die werking, daar geen krachtig voedsel haar ondersteunde? En hoe verhoogde zij niet het gevoel van inwendige hitte en den brandenden dorst, die tot eiken prijs en met ieder te bekomen vocht, zelfs met het modderige water der rijstvelden, gelescht wilde worden. „De vermoeidheid deed zich dan ook weldra in verdubbelde mate weder gevoelen, de soldaat sleepte zich langs de ongebaande wegen en over de smalle en glibberige paden der rijstvelden of door de moerassige sawahs zelve voort, en was de tocht verder, waren de inspanningen, die hij vorder de, grooter dan naar gewoonte, dan bereikte hij zijne bestemming niet dan na nogmaals nieuwe krachten, maar ook nieuw leed uit de arak geput te hebben, want naarmate, bij eene ledige maag, de gevoeligheid voor den prikkel grooter was, moest hij ook des te verderfelijker werken. „Velen kwamen dan ook geheel afgemat op het bivak aan, en zoo het geluk wilde dat daar levensmiddelen voorhanden waren, dan moesten zij nog dikwerf door de officieren gedwongen worden zich een voedzaam maal te bereiden. Ten hoogste uitgeput, waren zij vaak onverschillig voor alles; zij bekommerden zich niet over de plaats waar zij zich neder- wierpen; zij letten niet op, of die plaats droog of vochtig was, en of zij er tegen regen en wind beschermd warenhet was hen te veel zich van hunne kleederen te ontdoen en die bij het vuur te drogen; zij gevoel den slechts ééne behoefte, die des slaaps, en tegen iedere werkzaamheid, zooals tegen het halen van goed drinkwater, het kappen van hout, het ontbolsteren en zuiveren der padi, zagen zij vaak op, als tegen eenen reuzenarbeid. ,,Docli wee hen, wanneer in den omtrek der kampements-plaats niets gevonden werd, dan herstelde ook niets de verloren krachten, en

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 205