209
den Inlander; dat vooral de Rijksbestierder, als verantwoordelijk voor
de rust, moest worden gelaten in de uitoefening der hem toegekende
attributen, en dat zijne verhouding tot de mindere Inlandsche amb
tenaren onveranderd moest blijveu, althans zoolang hij niet door ver
zuimen en verkeerdheden aanleiding gaf tot andere beschikkingen,
en zoolang hij voortging trouw zijne verplichtingen te vervullen, zoo
als het Gouvernement meende dat gedurende meer dan 20 jaren door
hem was gedaan. De Regeering had voorts gewezen op de hooge
wenschelijkheid, dat het Europeesch bestuur, bij voorkomende moeielijk-
heden en ernstige verwikkelingen, op de goede gezindheid en op de
medewerking van dat Inlandsch hoofd zou kunnen rekenenzijn in
vloed toch kon, wanneer men dezen ten goede wist te leiden, voor
ons bestuur zeer nuttig, in het tegengesteld geval gevaarlijk zijn.
Meis antwoordde hierop, bij missive van 3 December 1850 La.
R. 13 geheim, hetgeen wij thans met eenige verkorting en daardoor
op enkele plaatsen met de noodzakelijke stijlwijziging doen volgen.
„Uit de kennis, welke ik mij omtrent den rijksbestierder heb ver
schaft uit het archief, uit herhaalde gesprekken met zaakkundige
personen, zoowel Europeanen als Inlanders, zoowel onpartijdigen als
voor- en tegenstanders, uit den omgang met hem-zelven en uit eene
oplettende beschouwing van den loop der zaken, geloof ik dat men
den invloed des rijksbestierders en zijne onmisbaarheid overschat; dat
men hem door te veel gunsten en onderscheidingen heeft bedorven,
en dat het tijd is, tot een vast besluit te komen, hoe zich voortaan
tot hem te verhouden.
„Hij stamt in de zijlinie, in den vijfden graad, af van Sultan
Mohammed Mansoer; vele Paiembangsche grooten staan in ge
boorte ver boven hem, zonder daarom eenigen invloed op de bevol
king uit te oefenen wanneer zij daartoe niet, door eene benoeming
tot Inlandsch ambtenaar (divisiehoofd), worden in staat gesteld.
„Reeds in November 1823 schreef de Gouvernements-commissaris
VanSevenhoven den resident van Palembang: „„In de eerste
„„plaats dient in acht genomen te worden, dat aan de Sultans en
„„grooten alle invloed op de bevolking worde ontnomen; de voet
„„waarop zij tegenwoordig gebracht zijn, is van dien aard, dat zij geen,
„„althans zeer weinig, invloed op het volk kunnen uitoefenenop de-