221
van het niet gevestigde Europeesch gezag, en den rijksbestierder,
als vertegenwoordiger van het niet opgeloste vorstengezag. Zijn de
bevelen des rijksbestierders gelijkluidend met die van den resident,
dan zijn ze overtollig; zijn zij niet gelijkluidend, zooals lichtelijk het
geval kan zijn, dan komen de divisiehoofden in groote verlegenheid
kortom, de tegenwoordige orde van zaken kan niet duren, zij draagt
den kiem van haar verderf in zich.
„Dagelijks ontvangt men de duidelijke bewijzen, dat de rijksbe
stierder niet te vertrouwen isEu zoo de Commissaris Busch-
kens den rijksbestierder slechs verdacht van gebrek aan medewer
king, zelfs tot onderhandsche tegenwerking bij den laatsten opstand,
hier bestaat vrij algemeen, zoo bij de Europeesche als bij de
voorname Inlandsche ambtenaren, en zelfs bij een vermogend, onaf
hankelijk en geloofwaardig Mohammedaan, de overtuiging dat hij
dien opstand heeft bewerkt en aangemoedigd.
„Merkwaardig is hierbij het gebeurde in 1844, met de naamsver
andering van des rijksbestierders tweeden zoon. Naar ik verneem,
was de aan dezen zoon, bij besluit van 7 Januari 1844 N°. 105 toe
gekende naam Praboe Nendita, gegeven op verzoek van den rijks
bestierder, die den resident De Kock niet mededeelde dat deze naam
alleen toekivam aan den tweeden zoon des Sultans. Toen nu die
naam verkregen was, ontstond de vraag, of' de oudste zoon des rijks
bestierders nu ook niet binnenkort den naam ontvangen zou die ge
geven werd aan den oudsten zoon des Sultans, en of dan, wanneer
de zonen werden gelijkgesteld met Sultans zonen, de vader dan niet
gelijkstond met een Sultan Men heeft toen den naam van den
tweeden zoon weldra, bij besluit van 24 Maart 1844 N°. 16, weder
vervangen door dien van Wira Mengala, maar het streven des
rijksbestierders was duidelijk gebleken.
„En wat dien Wira Mengala betreft, de verheffing van de Pa-
lembangsche grooten tot pangerans, zonder dat zij zulks door lang
durige en trouwe diensten aan het Gouvernement verdiend hebben,
is schadelijk in de gevolgenzulke handelingen houden den ons na-
deeligen adeltrots en adelinvloed gaande; de aldus bevoorrechte in
dividuen meenen minder bekwaamheid en ijver noodig te hebben dan
anderen; de betrekkingen, die men hun geeft, nemen zij aan als aan