225 leenen aan zijne kuiperijen; zouden hem herhaaldelijk gratificatiën, voorschotten, traktementsverhoogingen, geschenken, vleiende besluiten, eene ridderorde, pangeran 's aanstellingeu voor zijne jongere zoons gegeven, zoude hem bestendig meer glans voorgespiegeld moeten worden; zoude de resident kwaad moeten noemen de hoofden die de rijksbestierder niet lijden mag, prijzen moeten die hem behagen, en zou men Europeesche ambtenaren voor den Inlandschen trots op den achtergrond moeten stellen. Doch de tijd is gekomen dat dit niet meer zijn kan. Meer en beter rechtstreeksch Europeesch toezicht over het binnenlandsch bestuur is eene volstrekte behoefte. „Eene reorganisatie in dien zin, gepaard, met uit den wegruiming van den daaraan vijandigen invloedis de voorwaarde waarvan af hangt rust en bloei voor de residentie P al e m b a n g. Blijft zij achter wege, dan staat voor de deur vermeerderende wanorde, gedurige herhaling van kostbare aanwendingen van militaire macht zonder eenig nut, en misschien het totale verlies van ons politiek gezag aldaar, daargelaten dat zwakheid van het bestuur en onbeteugelde overmoed van Inlandsche hoofden, niet alleen plaatselijk, maar door geheel onze bezittingen hare wrange vruchten draagt. „Onze politieke verhouding te Palembang is thans deze: wij zijn overheerschers door het recht van de wapenen, - en durven voor onze 30-jarige onderdanen onze rol niet belijden „Wij zeggende aristocratie heeft nog een grooten invloed, men moet dien ontzien, en tegen de aanbevelingen in van de grondleggers der orde van zaken alhier wordt verlangd dat door plaatsing, bij voorkeur, van de leden der aristocratie in ambten van bestuur, hun een invloed geschonken worde welken zij zonder dat niet bezitten „Wij verlengen het bestaan dier aristocratie, door zoons van pange- rans zonder verdienste tot pangerans te verheffen, en hen te plaatsen in betrekkingen van bestuur, waarin zij hunne ouders, en niet den vertegenwoordiger van het Gouvernement naar de oogen zien. „Wij hebben den rijksbestierder in den waan gebracht dat zijn titel, zijne hooge bezoldiging en onwettige voordeelen, welke men hem laat genieten, een aan zijne grootheid, aan zijne onmisbaarheid ver schuldigde schatting zijn, althans dat de Regeering het zoo aanmerkt en dat hij, om iets van hem gedaan te krijgen of zijne tegenwerking

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 238