HET INDISCHE LEGEIl IN DE STATEN-GENERAAL.
Vervolg van blz. 172).
Kamerdebatten.
Den loop der discussiën verder volgend, komen wij tot de rede
van den heer Seijffardt. De heer Seijffardt brak eene lans voor de
infanterie-officieren, wier traktement minder bedraagt dan dat van de
officieren der andere wapens, terwijl zij toch de hoofdrol vervullen
bij de handhaving van ons gezag in Indiëook wees hij op het
ongerijmde om aan de kwartiermeesters en apothekers, die toch geen
administratieve stukken of poeders en drankjes te paard gereed maken,
niet minder dan eene halve ton gouds per jaar aan fouragegeld te
geven, terwijl de infanterie-officieren, op enkele uitzonderingen na,
geen fouragegelden ontvangen.
Bij het invoeren eener nieuwe uniform hoopte hij dat de Infanterie
roode of blauwe uitmonstering zoude krijgen, in plaats van de gele,
die zij bij de proefuniform heeft.
Ten slotte wees spreker op het groote nut van manoeuvres en gaf
in overweging daartoe op de begrooting voor 1889 alsnog een me-
moriepost uit te trekken.
De heer Land sprak over de beri-beri en was van meening dat
slechte voeding daartoe voorbeschiktheid gaf, zoodat hij in overweging
gaf eene proef te nemen met betere voeding.
De heer Zaaijer hield over de beri-beri eene uitvoerige rede en
concludeerde dat het noodig was ook elders dan te Atjeh die ziekte
door desinfectie te bestrijden.
Een volgend spreker was de heer Domela Nieuwenhuis. Als
tegenstander van het bezit van koloniën en tevens van dat van staande
legers, is het begrijpelijk dat dat kamerlid tegen een koloniaal leger
eene dubbele grief moest hebben.