296
de doesoens onderweg den opstand predikende; en dat de pasirah
zelf, in plaats van zijne reis met spoed door te zetten, zooals hem
opgedragen en door hem beloofd was, slechts langzaam gereisd heeft."
De militaire commandant van Tebing Tinggi had intusschen,
uit besluiteloosheid en gebrek aan zelfvertrouwen, niets gedaan. De
tijdingen uit Ampat Lawang werden steeds verontrustenderop den
pasar te Tebing Tinggi kwamen soms tot 150 gewapenden uit
Ampat Lawang, die daar den hoogsten toon voerden, maar
toch liet men het kwaad ongestoord voortwoekeren!
Zelfs deed de kapitein Meij er nog niets na ontvangst (23 Februari)
van de bovenbedoelde bevelen van 15 Februari, die juist bestemd
waren om zijne besluiteloosheid te doen ophouden. Hij toonde zoo
weinig zelfstandigheid, dat hij over den door De Brauw gegeven
last het oordeel vroeg van Raden Kikir, divisiehoofd van Ampat
Lawang; en toen deze hem schriftelijk mededeelde dat het opruk
ken van een detachement naar de marga Boel an Tengahhet sein
zou wezen voor het volk van Ampat Lawang om in de rondom
Tebing Tinggi gelegen marga Woelong Doesoen te vallen,
den pasar te verbranden enz., schreef de kapitein aan den resident, dat
hij aan de ontvangen bevelen niet kon gehoorzamen, aangezien hij,
na aftrek van een detachement van 75, ja van 50 man, geen vol
doende macht meer zoude overhouden om TebingTinggi tegen eenen
aanval te verdedigen, en hij verantwoordelijk was voor zijnen post.
De kapitein Meijer gaf alzoo, volgens de uitdrukking van De
Brauw, „een éclatant bewijs van ongehoorzaamheid", niet beden
kende dat door het straffen van eene oproerige marga, de onrust in
Ampat Lawang zou bedaren en juist zijn vrees om iets te doen,
de gemoederen meer in gisting brengen moest; niet overwegende dat
de landrenten in Ampat Lawang gewillig waren betaald en men
zich daar dus blijkbaar niet tot een opstand had voorbereid; niet
bedenkende vooral, dat de bevolking de materieele middelen en de
moreele hoedanigheden miste om eene met geschut bewapende ver
sterking als die te Tebing Tinggi, welke na aftrek van 75 man
nog met 140 gezonde soldaten bezet was, aan te vallen of althans
meester te worden.