313
Paraipa zelf, althans de doesoen in haar geheel aan het verraad
medeplichtig was. Dit zou spoedig genoeg blijken!
Onmiddellijk liet De Brauw appèl slaan. Hij had nog juist den
tijd om zich, met zijnen adjudant, luitenant Schmit, den controleur
Van den Bossche, den reeds genoemden tommonggong en diens
beide zonen en 55 man infanterie buiten de doesoen te begeven en
deze soldaten gedeeltelijk en tirailleur, gedeeltelijk gesloten op te stellen,
toen hij eene groote linie volk, naar gissing 7 a 800 man, met
versnelden pas zag naderen. Hij trok nu ook nog de pradjoerits tot
zich, maar gaf last dat de overige troepen, onder kapitein Meijer
en luitenant Wil lek ens, binnen de doesoen zouden blijven.
Zonder een schot te doen, marcheerde de vijandelijke linie op de
weinige soldaten in.
Toen zij tot 300 pas afstand genaderd was, deed De Brauw het
geweervuur openen, dat weldra uit een groot aantal geweren beant
woord werd. Onder beguustiging van dat vuur en gedekt door het
kreupelhout, drong een korps van omstreeks 150 lansdragers onge
merkt door tot de linkerflank van het detachement; als razenden
wierpen die lieden zich daarop op onze tirailleurs, die teruggedreven
werden. De Brauw was nu wel, door de tiendubbele overmacht,
verplicht tot tegen den bamboedoerie-pagar van de doesoen terug te
gaan, waar het gevecht woedend werd voortgezet.
Een deel der lansdragers drongen nu op verschillende plaatsen de
doesoen binnen en raakten met de daar aanwezige troepen in gevecht.
Al de personen, in de doesoen aanwezig, wierpen nu het [masker af
en voegden zich bij de aanvallers.
De kapitein Meijer liet de helft zijner macht'eD tirailleur tegen
en tusschen de huizen opstellen, en bleef met het andere peloton, op
één gelid in eeuen kring rondom de baleiin reserve. Spoedig waren
nu verscheidene onzer soldaten gedood of gewond, en ook luitenant
W illekens werd zwaar gekwetst, doch de troepen hielden zich dapper
staande. Vermeld moet hierbij worden dat het hoofd van Saoeng Naga,
uit de Kikim, met zijne volgelingen de onzen braaf ondersteunde.
De toestand der gansche colonne was intusschen zeer hachelijk;
door eene groote overmacht aan alle zijden woedend besprongen, kon
zij zich alleen door dapperheiden standvastigheid staande houden-