316 waarschijnlijk, dat de bevolking ouze troepen ook verder van voedsel zou voorzien, uit vrees dat wij anders, verplicht de doesoen te ver laten, deze ook geheel in de asch zouden leggen. De hoofden moesten alzoo wel tot de slotsom komen, dat na aan komst der „verwachte" versterking, hun land aan al de ellende van den oorlog ten prooi zou zijn; maar, indien Radja Tiang Alam c. s. zich onderwierpen, dan zouden onze troepen aftrekkendan had men zich de onzen van den hals geschoven en behoefde men onze wraak niet meer te vreezen. Het gevolg dezer overwegingen was, dat de hoofden ons behulp zaam waren in het treffen eener schikking, waardoor eindelijk een veilige terugkeer van de colonne verkregen werd. Al spoedig na het gevecht had de vijand zich intusschen verza meld; tegen het vallen van den avond kreeg men bericht, dat zijne sterkte 2000 man bedroeg en hij alle toegangen tot Gtoenoeng Meraksa afgesloten had. Een poging om de bovenvermelde opdracht aan Heisterkamp overland te verzenden, mislukte dan ook; gelukkig slaagde men er in, den volgenden ochtend het lijk van den zoon van den tommonggong Astra di Radja op een vlot langs de Lintang te vervoeren en met die gelegenheid de bedoelde opdracht hare bestemming te doen bereiken. Den 3 Oen Juni kwam Par ai pa bij den resident, verlof verzoe kende om naar Radja Tiang Alam te gaan, ten einde, zooals bij voorgaf, dezen over te halen niet tot een aanval op Goenoeng Meraksa over te gaan, omdat daaruit schade voor de doesoen ontstaan zou; de resident, die vermoedde dat Paraipa eene poging zou doen, om Radja Tiang Alam te bewegen zich te onderwerpen en de onzen daardoor te doen aftrekken, antwoordde dat Paraipa kon gaan waar hij wilde, en dat het ons onverschillig was of wij aangevallen werden of niet. Het vermoeden van den resident scheen juist te zijn; een paar uui later kwam Paraipa terug met het bericht, dat het gevecht van den vorigen dag een diepen en voor ons voordeeiigen indruk had gemaakt, en dat de paugeran van Moeara Pinang en zijn oom, Radja Tiang Alam, zich gaarne zouden onderwerpen, wan neer hun en hunne marga geen leed geschiedde. Aan Paraipa

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 331