318 In ieder geval meende de resident, zich gelukkig te mogen rekenen op deze wijze uit de hachelijke positie, waarin hij zich met de colonne bevond, te geraken. Hij drong daarom op de vervulling der bedoelde voorwaarde niet verder aan, en bepaalde er zich toe, aan Radja Tiang Al am en den pangeran van Hoeara Pinang eene uit- noodiging te zenden om zich te Tebing Tinggi bij hem te ver voegen. Op hun verzoek ontvingen zij voorts eene schriftelijke ver klaring, dat hun voor het gebeurde vergiffenis werd geschonken dat zij toonden, op zoodanige verklaring prijs te stellen, scheen den resident een goed teeken. In den namiddag van denzelfden dag werd nu bericht ontvangen, dat de opgeworpen versterkingen vernield waren, en zag men het gewapend volk, de geweren in de lucht afschietende, aan alle zijden aftrekken. Den volgenden dag (2 Juli) nam de colonne den terugmarsch aan. Ofschoon men op de mogelijkheid van verraad bedacht was, werd zij niet in het minst verontrust, en na een zeer vermoeienden marsch kwam zij tegen den avond te Oeloe Meng koedoe aan, waar luitenant Heisterkamp, overeenkomstig de ontvangen bevelen, een nieuwe brug over de Moe si geslagen had en haar met een detachement van 50 man bewaakte. Den 3en Juli, des ochtends ten 11 ure, was de gansche colonne te Tebing Tinggi terug. Dat zij deze, na al het voorgevallene in derdaad gelukkige uitkomst in de eerste plaats aan hare dapperheid en volharding in het gevecht van 29 Juni, maar niet minder ook aan het beleid van De Brauw te danken had, behoeft geen betoog. (1) Intusschen was het gebeurde van grooten invloed op de toekomst. De naam van Radja Tian g Alam, tot dusver buiten Am pat La wang nog weinig bekend, kreeg eene groote vermaardheid, en men begon hem te beschouwen als den grootsten poejang die zich ooit in de bovenlanden had vertoond. Wel is waar waren er velen van zijn trawanten gesneuveld of gewond, maar Radja Tiang Alam (1) Eene beschrijving van de expeditie naar Goenoeng Mei'aks a, van de hand van De Brauw zalven, vindt men in De Militaire Spectator van 1858, blz. 337—361. Behalve dat opstel hebben wij, bij de samenstelling van dit hoofdstuk, de officieele verslagen geraadpleegd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 333