324
en moerschroef tegen elkaar gehouden worden, vlug een lederen strop
over de slang glijden.
Elk nummer, dat met zijne slang klaar is, begeeft zich onverwijld
naar de spuit terug. Aan de vijfde of, zoo minder slangen noodig
zijn, aan de laatste slang schroeft de korporaal de straalpijp, stopt
ze met den duim en stelt zich zoo dicht mogelijk bij het punt dat
bespoten moet worden.
N°. 10 blijft bij den korporaal, bestuurt de bocht van de slang
bij de straalpijp en is den korporaal verder behulpzaam.
Onderwijl het werk van het aanschroeven der zuigbuizen en slangen
verricht wordt, zullen N°'s. 8 en 9 de spuit, zoonoodig door middel
van wiggen, in een vasten stand brengen, de pompstokken in de oogen
der balans steken en daarna elk twee brandemmers nemen en met
water vullen.
Met deze emmers gaan zij langs de slangen en maken deze goed
nat, tegelijkertijd bestaande kronkelingen of omslagen naar het voor
einde uitschietende.
Is de sergeant met het aanzetten der zuigbuizen gereed, dan
gaat hij na, of de afsluiter goed gesloten is en laat door de reeds bij
de spuit teruggekeerde manschappen met langzame slagen pompen
om te zien of de zuiger werkt; zoo dit niet dadelijk plaats heeft,
dat soms een gevolg kan zijn van luchtontsnapping langs de lederen
afsluitringen onder de flens van de luchttrommel, dan laat hij den
bak der spuit met water vullen tot de flens goed onder water staat,
en daarna weder pompen.
Ook kan het soms nuttig zijn om van het water uit den bak van
boven in de zuigbuis te laten loopen, waartoe de afsluiter tijdelijk
geheel of gedeeltelijk geopend wordt.
4. Zijn de 6 eerste nummers bij de spuit teruggekomen, dan
plaatsen zij zich aan de pompstokken, en wel N°'s. 1, 2 en 3 aan
den voorsten, N°'s. 4, 5 en 6 aan den achtersten, buitenwaarts met
front naar elkaar toe en doet de sergeant het commando:
Tot spuiten Gereed.
De manschappen beginnen nu met lange en regelmatige slagen te
pompen, tot de slangen vol zijn.