IETS OVER ONZE SCHIETSCHOOL EN IETS
ANDERS OVER ONS TOEKOMSTIG
INFANTERIEGE WEER,
1. De schietschool.
Eindelijk heeft dan de Nederlandsch-Indische Infanterie eene
Schietschool
Als een officier van een ander leger deze yoor ons zoo heucheljjke
tijding verneemt, zal hij ongetwijfeld met de grootste verbazing uit
roepen: „Hoe is het mogelijk, dat eene infanterie, die telkens op
geroepen wordt tot den strijd tegen een overmachtigen vijand, en dus
juist in de goede qualiteit en het doelmatig gebruik van haar schiet
wapen een harer hoofdkrachten zoeken moet, eerst thans begiftigd
wordt met eene inrichting tot beoefening der normale oorlogsschiet-
kunst, alhoewel de Europeesche infanterieën, die óf in 't geheel niet,
óf althans in veel mindere mate met den oorlog kennis maken, reeds
sedert ettelijke jaren zulke onontbeerlijke inrichtingen bezitten? Wat
moet men denken van de organisatie eener infanterie, als een der
hoofdorganen, de schietschool, ontbreekt?"
Voor ons, Indische officieren, heeft dat alles niets vreemds. Wij
kennen den gewonen loop der Indische zaken. Wij kunnen er dagelijks
over hooren mopperen. Wij weten, dat de ingediende voorstellen
gemeenlijk eerst dan met succes bekroond worden, als door veel ge
schrijf in tijdschriften en dagbladen, door een aanhoudend en bij wijze
van spreken oorverdoovend gehamer op hetzelfde aanbeeld, de aan
dacht op de zaak gevestigd is.
Thans hebben we eene schietschool. De Infanterie is weder een stap
vooruitgeschreden en merken we hierbij op, dat we in den laatsten tjjd