339
treffelijke bewapening in staat worden gesteld. Meer dan voor eenig
ander leger komt het er voor het onze op aan, dat de aanwezigheid
van eene tweeslachtige bewapening geen aanleiding geve tot een ge
brekkig optreden onzer troepen op het oorlogsterrein. Dit is niet
alleen een Legerbelang, maar ook een Staatsbelang.
Het bestaan van twee verschillende kalibers bij dezelfde infanterie
sluit ook voor ons leger nadeelen in. Wel is waar, komt het bij
expeditiën tegen den Inlandschen vijand niet voor, dat het in zijn
geheel ten strijde trekt, maar het geval van oorlog tegen eene Eu-
ropeesche mogendheid kan zich wie weet hoe spoedig? ook in
deze gewesten zeer goed voordoen. Maar al laat men deze mogelijk
heid buiten beschouwing en al houdt men dus alleen rekening met
den Inlandschen vijand, dan zou het handhaven eener tweeslachtige
bewapening toch ondoenlijk blijken. En zulks niet alleen om de
reeds hierboven vermelde redenen, maar ook wegens de onophoude
lijke overplaatsingen van onderofficieren en minderen van het eene
korps naar het andere, eene zaak, waarvan een Europeesch officier
zich ternauwernood een denkbeeld kan vormen. De compagniescom
mandant zou telkens op het bezwaar stuiten, dat nieuw aangekomen
manschappen geoefend waren met een ander geweer, dan het bij zijne
compagnie aanwezige en zelfs zou het dikwijls voorkomen, dat een
man, wegens herhaalde overplaatsing, telkens van geweersoort ver
anderde.
Vooral tegenwoordig, nu de Atjeh-oorlog van onze gezamenlijke
veldbataljons eigenlijk één groot depot maakt, tot aanvulling van het
Atjeh-leger bestemd, zal het moeielijk zijn doeltreffende maatregelen
te nemen bij de invoering van een nieuw infanteriegeweer.
Naar mijne meeaing zou het aanbeveling verdienen een viertal
veldbataljons op compleet te brengen en die veldbataljons, alsmede
het tot hunne aanvulling dienend depot, van het nieuwe geweer te
voorzien. Na voldoende oefening zouden die 4 bataljons naar Atjeh
gezonden moeten worden tot aflossing van vier andere, daar verblijf
houdende bataljons. Op deze wijze zou men kunnen voortgaan tot
dat de geheele infanterie in het nieuwe pak gestoken ware, onder
voorwaarde evenwel, dat de handeling in een zeer kort tijdsbestek
volbracht moest zijn.
Dl. I, 1889 22