345
Toch blijf ik de invoering van de betrekking van Chef der Infanterie
toejuichen niet alleen, maar acht dien maatregel aanvankelijk zelfs de
eenig geschikte, om tot goede resultaten te komen.
Vóór alles toch is het noodig, om de Infanterie uit haar achter
lijken toestand op te heffen. Tegelijkertijd behoort het veldleger
georganiseerd te worden of liever er moet een veldleger worden op
gericht; en ook hierbij heeft de Infanterie het meeste belang. Slechts
aan een Infanterie-chef kan deze dubbele taak op de schouders worden
gelegd. Is zij gereed, dan is het oogenblik daar, om de betrekking
van chef der Infanterie te vervangen door die van bevelhebber van
het veldleger.
Hierboven wees ik enkele malen op het bestaan van groote ge
breken in het wapen der Infanterie. Dit legt mij de zedelijke ver
plichting op, die gebreken ook te omschrijven.
Het is geene aangename taak, den vinger te moeten leggen op
wonde plekken. De overtuiging echter, dat dit slechts voordeel kan
aanbrengen, d. w. z. in geen geval schadelijk kan zijn; de omstan
digheid ook, dat het geschiedt in een militair tijdschrift, in een zui
ver leger-orgaan dus (dit moge eene vingerwijzing zijn voor sommige
militaire dagbladcorrespondenten), geven mij den moed mijne denkbeel
den aangaande dit belangrijke onderwerp onomwonden te uiten.
Hoofdzakelijk zullen de opmerkingen, die hieronder eene plaats
verkrijgen, het ofïicierskorps betreffen. Van het gehalte daarvan
toch in de eerste plaats hangt de deugdelijkheid of van het leger in
't algemeen.
le. Het is een treurig verschijnsel, dat in het laatste tijdvak van
15 jaren de kameraadschap en korpsgeest in het officierskorps
belangrijk zijn achteruitgegaan. Er bestaat geene aansluiting meer,
geene onderlinge ondersteuning ten goede; de jonge officier is aan
zijn lot overgelaten; aan zijne verdere vorming wordt weinig of geen
moeite besteed; in zijn maatschappelijk leven wordt hij niet voldoende
gecontroleerdik bedoel openlijk, op humane wijze en niet uitsluitend
door zijne chefs, maar ook, en hoofdzakelijk, door zijne collega's;
wel hoort men hem, die van den goeden weg afdwaalt, laken aan
sociëteitstafel of elders in het openbaarmaar zonder opzien te trach-