364
Niet de taktiek van geven en nemen, maar die van buigen of bar
sten moet daarbij de leidsvrouw zijn. De vastheid van overtuiging,
die men bij den samensteller van eenig voorschrift mag veronder
stellen, moet het hem onmogelijk maken aan iedere zienswijze min
of meer een plaatsje te willen verschaffen, en zoodoende zijn werk
te doen zweemen naar een vermakelijk allerlei. Die vastheid van over
tuiging moet hem ervoor behoeden, bij bestaand meeningsverschi de
leer te huldigen, dat de waarheid wel in het midden zal liggen, om
dat zij dit zeer zelden doet. Men moet het van nabij gezien hebben
hoe vaak de zoogenaamde geest beproeft, dwaasheden in de letters
te blazen, om de noodzakelijkheid te gevoelen, dat men in de grond
begrippen duidelijk zegge, wat men wil.
Ook moet eene commissie er voor waken, dat in haar werk niet
hier en daar de toeleg om den hoek ziet, om met grillige en nukkige
bepalingen, waarvan men te vergeefs het doel en het nut zoekt,
met de zich zelf bewuste commissoriale kracht nog te willen heer-
schen, nadat hare commissie reeds is ten einde gebracht; deze klip
is minder te duchten, naarmate het haar helderder voor den geest
staat, hoe menschelijk het is beschouwingen en bepalingen te intro-
duceeren, die gedurende de beraadslagingen op den gis af goed gevon
den of slechts naar inval, luim, temperament, gevoel, humeur of der
gelijke zijn beoordeeld.
Voorschriften moeten ook evenredigheid hebben; het meest gewich
tige en belangrijke mag niet te vondeling gelegd zijn tusschen het
min beteekenende en datgene wat van zelf spreekt, en zeker niet er
door verdrongen en overschaduwd worden als het viooltje door ge
wone kruiden,
En zoo zou het bovenstaande vermoedelijk bij eenig nadenken met niet
weinig kunnen worden vermeerderd had niet een bespreking als de
onderhavige uit het oogpunt der proportiën hare rechtmatige eischen. Ik
moet mij dus bekorten, vooral ook, omdat de hooger genoemde voorschrif
ten als goedgelukte proeve op sommige punten, hoe men reglementen
tvèl moet maken, het te dezer plaatse overbodig doen zijn breeder te
omschrijven, hoe men het niet moet doen.
Ik behoef nauwelijks te zeggen, dat men verkeerd zou gaan te meenon,
dat de Indische schietvoorschriften ook in den enger kring van lager