369
en merken, de inspectie der wapening, en de maatregelen bij het te
velde trekken."
Over het geheel munt deze afdeeling uit door nauwkeurigheid.
Hoewel uit den aard der zaak hieraan meer industrieelen dan
intellectueelen arbeid te verrichten viel, zoo zou men de moeite
van dergelijk werk onderschatten, wanneer men het licht telde.
"Volkomen duidelijkheid, bij betamelijke kortheid, evenredigheid, als ik
hooger bedoelde, eene logische volgorde in de te behandelen onderwerpen
een vermijden van herhalingen, het weglaten van toelichtingen op
datgene,wat voor zich zelf duidelijk is, eene niet al te willekeurige
indeeling in paragrafen, dit alles is in omtrek gemakkelijk neerge
schreven, maar niet even gemakkelijk voortreffelijk belichaamd. De
samensteller van dit voorschrift bewijst dan ook op menige plaats,
hoe moeilijk het is al die deugden voortdurend te betrachten.
Uit de algemeene bepalingen ziet men, dat de Indische infanterie-
compagnie steeds voorzien is van de wapening harer organieke sterk
te; terwijl op plaatsen, waar geen garnizoenswapenmagazijn gevestigd
is, bovendien nog het tiende der „wapening" boven de sterkte bij
de compagnie in reserve moet worden gehouden. Is in deze paragraaf
bedoeld, dat ook gedetacheerde onderdeelen van eene reserve-bewa
pening worden voorzien? Zoo ja, van welk aantal moet bij deze
een tiende in reserve worden gehouden Ik doe deze vraag, omdat
bij detachementen veelal van eene organieke sterkte niet kan ge
sproken worden.
De algemeene bepalingen sommen verder op van welke wapenen en
lederwerk de geweerdragenden en niet-geweerdragenden ieder voorzien
zijn, en wat per groep en per sectie bovendien verstrekt wordt, zijn
de per groep een drijfhamer, een drijver, een loopfrisscher en een
pompstok en 'per sectie een hulzentrekker.
„De wapening der geweerdragenden" behandelt vooreerst het
achterlaadgeweer klein kaliber. Bij deze benaming wil ik mij een
kleine opmerking vergunnen. "Wellicht is het feit, dat het Indische
Infanterie-geweer in den Instructie Inventaris voorkomt onder de
benaming „klein kaliber" de oorzaak, dat deze oneigenlijk gewor
den aanduiding is bestendigd. Door de invoering in vele legers
van geweren van veel kleiner kaliber dan eertijds doeltreffend scheen,