399
„Het in U gestelde vertrouwen is zeer groot, hetwelk vooral blijkt
uit de toetreding tot Uw voorstel om den rijksbestierder te verwij
deren een maatregel, waartoe niet dan schoorvoetende is overgegaan,
uit aanmerking van de langdurige en in vroegeren tijd inderdaad ge
wichtige diensten, door hem aan het Nederlandsch-Indische Gouver
nement bewezen.
„De overweging echter, dat degene, die in moeielijke omstandig
heden aan het hoofd van een gewest staat, niet ten halve moet wor
den vertrouwd, als wordende zijn zelfvertrouwen daardoor verlamd,
heeft mij er, na rijp beraad, toe doen besluiten ook in dat gezicht
Uwe voordracht aan te nemen.
„Dat hierdoor een geweldige schok zal worden gegeven, welke tot
het binnenste en meest verwijderde gedeelte der residentie Palem-
bang weerklank zal vinden, is te voorzien. Eene reorganisatie van
het Inlandsch bestuur schijnt daarvan dan ook het onvermijdelijk ge
volg te moeten zijn. Alvorens te dien aanzien iets te bepalen, heb
ik gemeend Uwe nadere voorstellen dienaangaande te moeten afwachten.
„Een moeielijk tijdstip is thans voor U aangebroken. Bezadigd
heid en uiterste voorzichtigheid moeten bij alle Uwe handelingen op
den voorgrond staan, en de militaire macht niet worden aangewend
dan ingeval van zeer dringende noodzakelijkheid. Mijn bepaalde wil is
het, dat zooveel immer mogelijk en met eigen veiligheid bestaanbaar is,
het storten van bloed vermeden worde. De militaire macht moet uw
steun, niet uw middel zijn om tot de beoogde einden te geraken.
„Ik hoop en vertrouw dan ook ten volle dat in U niet zal be
waarheid worden het verwijt, dat zoo dikwerf aan militaire residenten
gedaan is en steeds wordt aangevoerd tegen de vcreeniging van het
civiel en militair gezag in ééne hand, nl. dat zij, gedreven door
ambitie en roemzucht, steeds geneigd zijn het zwaard te trekken
om nieuwe lauweren te plukken, voorbijziende hoezeer ieder ge
weld tot verwijdering in stede van tot toenadering leidt en hoe weinig
staat te maken is op iedere onderwerping door dwang. (1)
(1) Dit verwijt is, in zijne algemeenheid, niet billijk en vindt geen steun in do
geschiedenis onzer Buitenbezittingen. Voorzeker zijn er, nevens zeer bekwame, ook
minder geschikte, zoo civiele als militaire residenten geweest; evenals er zoo civiele
als militaire residenten geweest zijn, die te vroeg naar de wapens grepen, waren