414 De evenbedoelde „ongunstige tijdingen van Palembang" ver meldden in hoofdzaak, dat, de muiters zich reeds beneden Moeara Klingi vertoonden en dat te Moeara Semangoes (ten Noorden van Moeara Klingi) een scherp gevecht geleverd was. Hier was, den 6en September, een transport prauwen, begeleid door den sergeant J. H. Kranevoet, 4 Europeesche en 6 Inlandsche soldaten, door een 150-tal muitelingen overvallen. Men had gedacht, te Moeara Semangoes den nacht door te brengen en de prauwen aan den wal vastgelegd. Zoodra de vijand zich vertoonde en een hevig geweervuur opende, namen de koelies de vlucht, waardoor men niet dadelijk in de gelegenheid was de prauwen los te maken. De manschappen verdedigden zich in hunnen wanhopigen toestand met zeldzamen moed; niet alleen verhinderden zij den vijand, de prauwen te naderen, maar een oogenblik deinsde deze zelfs voor hun juist geweervuur terug. Van dat oogenblik werd gebruik gemaakt om de touwen door te snijden, waardoor de prauwen stroomafwaarts dreven en weldra buiten 's vijands vuur geraakten. Van de 11 militairen waren er 4 (2 Europeanen en 2 Inlanders) gesneuveld, de andere zeven waren allen gewond, enkelen zelfs op meer dan eene plaats. In dezen toestand kwamen zij den 10en September te Palembang aan, met de zelfvoldoening dat niets in handen des vijands gevallen was. Een hunner overleed hier nog aan zijne wonden. Intusschen drongen de opstandelingen verder door, zoodat zij een paar dagen later nog slechts 2 dagen afvareus van de hoofdplaats Palembang verwijderd waren. Zulks gat hier veel onrust en vrees, zoodat verscheidene Chineezen reeds hunne goederen paktengelukkig mocht men het alzoo noemen, dat weinige dagen later (14 September) de aan het slot van het vorige Hoofdstuk bedoelde 2 compagnieën onder majoor Pis on van Batavia te Palembang aankwamen. Het was de bedoeling van De Br a u w geweest, dat deze troepen onverwijld naar L a h a t zouden marcheeren om de expeditionnaire krijgs macht te versterkenmaar nu het bleek dat de vijand zich ook in den omtrek van Moeara Klingi en verder benedenwaarts langs •de Moe si ophield, werd bepaald dat slechts een compagnie (16 September) onder kapitein J. F. Schimmelketel, met majoor Pi son, naar Lahat zou gaan, terwijl de andere, onder kapitein

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 433