431
„korpscommandanten een groote opmerkzaamheid moeten wijden aan
„de opleiding van de officieren-onderwijzers" in het schieten, voor de
officieren, met name de luitenants, al of niet een steen van aanstoot
behoeft te zijn, en of aan deze bepaling de gedachte, aan wat men een
intellectueele minderjarigheid van de Indische schietinstructeurs zou
kunnen noemen, al dan niet ten grondslag ligt. Oppervlakkig zou men
kunnen meenen, dat de eisch, in 3 gesteld„De officieren moeten
„grondig bekend zijn met den geheelen inhoud van dit voorschrift en
„daarin onderricht kunnen geven" op afdoende wijze een middel aangaf,
om, waar dit bij hooge uitzondering noodig zou wezen, tegenover nala-
tigen en tragen repressief op te treden, en zou men uit dien hoofde
het bepaalde omtrent de bemoeiingen der chefs in zake „het onder-
„leggen" der officieren moeten betreuren. Is die noodzakelijke weten
schap zoo breed van opzet, zoo duister van aard, dat zonder die
bemoeiingen een resultaat niet verwacht wordt, wie, mag ik vragen,
zal dan de onderleggers onderleggen? Blijkbaar heeft de samen
steller van het voorschrift van deze paragraaf verwacht, dat de op
leiding der officiereu iets zeer bijzonders zal wezen, iets waarvan het
gewicht geheel in overeenstemming zal zijn met dat van de schiet
vaardigheid der infanterie zelveiets dat zoude uitloopen op grootsche
resultaten. Ik geloof dat hij zich daarin vergist. Ik geloof, dat
preventieve bemoeiing ten aanzien van een zoogenaamd wetenschap
pelijke vorming van hen, die eenmaal langs den langen weg eener
goede opleiding den officiersrang bereikten, volstrekt overbodig
kan geacht worden. Bestaat in een organisch geheel als een offi
cierskorps niet de opgewektheid, de lust, de ambitie uit zich zelf,
dan is dat niet de schuld van de individuen, maar van de organi-
satiën en van het hoogere en voedende centrum. Indien de bladeren
slap hangen, is dit niet de schuld van de bladeren. Daarbij oplei
den en dwingen helpt onder geenerlei omstandigheden. Wie zal
opleiden? Wie is in dit opzicht de meerdere? Wat beduidt voor
wetenschappelijk gevormde mannen in wetenschappelijke zaken de
wet der traagheid? Welke infanterie-officier meent niet reeds a priori
en blijft niet meenen dat hij beter schietonderricht geeft dan eenig
ander? Ik laat nog daar, dat niet alleen natuurlijk in het Indisch
leger maai in de legers van alle landen en alle tijden in den luite-