447
met een breedte van 0.5 M., stelt u voor een doel, zooals er zich
drie op de driemansschijf N°. 1 vertoonen.
Er is dus iu deze drie schijfsoorten veel overeenkomst bij weinig
verschil. Ik meen bij de benadering wel den gedachtengang te kun
nen raden, die tot de aanname van ieder dezer schijfsoorten geleid heeft
uit de voorgeschreven oefeningen kan die in verband met de plaats
van het mikpunt en de spreiding van het wapen zelfs vrij nauwkeu
rig worden nagegaanik wil hier dan ook volstrekt niet van wille
keur spreken, maar van een streven naar eenvoudigheid evenmin.
De kopschijf heeft een breedte en een hoogte van 0.5 M.de figuur
stelt een man voor in liggende houding. De cirkelschijf is een vier
kant van 1 M. zijde. Zij is verdeeld in drie verticale strooken,
waarvan de middelste 0.4 M. breed is en wit blijft, terwijl de buitensten
ieder 0. 3 M. breed zijn en de kleur van den achtergrond krijgen.
Uit het midden der schijf zijn respectievelijk met stralen van 1, 2,
3, 4 en 5 dM. cirkels getrokken en met zwarte lijnen aangeduid.
Een treffer in de middelste cirkels telt voor 5, in de kringen ver
der 4, 3, 2 en 1. Een zwarte roos van 2 dM. middellijn, die ten
opzichte van de breedte van de schijf in het midden is aangebracht,
hangt aan het middelpunt der bovengenoemde cirkels en raakt dus
de kring van 2 dM. straal inwendig. Boven het mikpunt, den onder
kant der roos, bevindt zich derhalve een schijfhoogte van 6 dM.,
daaronder slechts een van 3. Wanneer dus met het standvizier op
150 M. op deze schijf geschoten werd, zou het verschil in richting
van overigens gelijke afwijkingen kunnen beslissen of men öf een
hoog raakschot, óf wel een laag misschot bekwam. Wat nood zegt
de samensteller practisch, ik zet de schijf het onderst boven en richt
het raam zóó in, dat de onderkant der zwarte roos, gelijk te voren,
1 M. boven den grond komt. De moeilijkheid is overwonnen.
Eenigszins met de schijven en doelen bekend, komen we nu tot de
oefeningen. Een vijftal inleidende bepalingen van administratieven
aard ga ik stilzwijgend voorbij. Dat de uitkomst van het snelvuur
en van het gezamenlijk vuur in tegenwoordigheid van den schutter
moet worden opgenomen, is een goede bepaling. Als beslist verwer
pelijk daarentegen meen ik 88 te moeten aanduiden: „aanslagen