458
Indisch standvizier ook geschied is voor een standvizier van 250 M.,
zou veel zijn te zeggen geweest.
Voor het afslaan van een ruiteraanval wordt eerst op 350 M. het
vuur geopend; dit geschiedt daar bij voorkeur met standvizier.
„Wordt de infanterie verrast en is er geen tijd meer om het
standvizier te nemen, dan neemt of houdt zij het] vizier, Mep op
,,'t voetstuk." Het kan al niet voor het standvizier pleiten dat voor
het stellen meer tijd noodig is, dan voor het nemen van het vizier
vklep op t voetstuk", zooals hier wordt te kennen gegeven.
In vde schietregels betreffende het gezamenlijk vuur op groote af-
standenworden oefeningen aanbevolen in het afstanden schatten.
De eene paragraaf geeft boomen en telegraafpalen, een tweede laat
van de kaart lezen, een derde verwijst naar ingeschoten artillerie,
een vierde brengt u op het denkbeeld van een telemeter, een vijfde
licht u in omtrent het vele gezichts- en hersenbedrog, waaraan
men bij het schatten van afstanden dikwijls kan zijn bloot gesteld;
een volgende zegt, dat een schatting voldoende is wanneer zij met
de waarheid niet meer dan 50 M. verschilt. Maar mag ik nu in
gemoede vragen: zijn dit nu schietregels? Om billijk te zijn, moet
ik hier nog melding maken van twee andere paragrafen. De eene
spreekt over het te bezigen vizier, en herhaalt wat 8 van het
voorschrift „wapening" reeds duidelijk had gezegd en wat 10 van
hetzelfde voorschrift ter overvloede nog eens had gezegd, nl. dat voor
de afstanden tusschen 350 en 450 M. het vizier van 400 M. wordt
gebruikt, het vizier van 500 voor, enz. De andere paragraaf luidt:
„Blijkt het gekozen vizier doeltreffend, dan wordt het doorgaans
„niet versteld, zoolang het doel niet minstens 100 M. dichter bij of
„verder af gekomen is."
Men wil hier vermoedelijk zeggen, dat men een vizier, waarmede
men doel treft, niet eer verstellen moet, dan nadat het blijkt dat men
niet meer doel treft. Het zal noodig wezen dat de vuurleiders van het
Indische leger zich dezen even onschatbaren als diepzinnigen regel, waar
aan het hoofdstukje zijn opschrift dankt, goed in het geheugen prenten.
Als nu het doorgaanshen maar niet in de war brengt.
Heb ik naar het oordeel van sommigen de ledigheid van dit vaatje,
al te duidelijk in het licht gesteld, ik geloof, dat de aanmatiging