474
gelijk, dan wordt eene vrij groote mate van geoefendheid vereischt
om die snelheden tot in decimeters nauwkeurig af te lezen, terwijl
zij voor balistische berekeningen liefst tot in centimeters nauwkeurig
verlangd worden.
Hierdoor zou het dus ook noodig zijn de tabel, aangevende de
verhouding tusschen valhoogten en valtijden, voor valhoogten van 0
tot 521 mM., opklimmende met 0,1 mM., voor eene waarde van de
gravitatie voor Batoe Djadjar c. s. opnieuw te berekenen.
Vermoedelijk zullen zich echter voor dezen zeer verdienstelijken, doch
weinig opwekkenden arbeid niet veel liefhebbers opdoen, en het
zou daarom aanbeveling verdienen om althans op de linialen der
chronografen van de C. v. P. en op die, welke de eerstdaags te ope
nen Infanterie-schietschool wellicht uit Europa zal ontvangen, de coëf
ficiënten: 0,99835 en 1,00166 te doen graveeren, waarmede de ge
meten snelheden en vluchttrjden moeten vermenigvuldigd worden om
de juiste te leeren kennen.
Voor de liniaal van de chronograaf, welke bij de P. VV. alleen
gebezigd wordt tot het keuren van geweer- en revolverpatronen, zou
dit minder noodzakelijk zijn.
De eenige plaatsen in Nederland waar, voor zoover mij bekend,
behalve voor onderricht, snelheden met de chronograaf Le Boulengé
worden gemeten, zijn Scheveningen en Oldebroekrespectievelijk gele
gen op 52° 10' en 52° 30' N. B.
Onderzoekt men nu op de bovenvermelde wijze met welke coëffi
ciënten men de op die plaatsen gemeten snelheden zou moeten
vermenigvuldigen om de ware te leeren kennen, dan vindt men
voor Scheveningen: 1,00006,
Oldebroek: 1,00007,
terwijl voor de vluchttijden die coëfficiënten respectievelijk zouden
bedragen: 0,9999375 en 0,999925.
Dit zou dus bijv. voor elke honderd meters gemeten snelheid eene
fout in het mindere geven van 6 of 7 mM., eene onnauwkeurigheid
welke zonder bezwaar verwaarloosd kan worden.
Ten slotte zij hier nog opgemerkt dat men, bij het meten van