491 wordt, hetgeen nimmer de bedoeling kan geweest zijn bij het uitvaardigen van dat tarief. De Militaire Administratie kan daarom een nuttig werk verrichten door de gewestelijke intendanten te machtigen, in de door mij aan gegeven gevallen van den letterlijken zin van tarief N°. 24 A, 14 b> 2C alinea af te wijken. Soerabaia, Maart 1889. J. K. Jacobs, kapitein der Infanterie. De hoeveelheid scherpe patronen. Bij tarief N°. 26 is per geweerdragend man een maximum van 180 scherpe patronen jaarlijks toegestaan; voor de berekening van het inliet geheel aankomend aantal wordt gebruik gemaakt van de sterkte op den eersten van iedere maand. Tijdons het schietvoorschrift van 1878 van kracht was, was die hoe veelheid voldoende. Immers, in dat voorschrift was geen bepaald getal oefeningen voorgeschreven (2 deel 11); de eenige basis voor het ver bruik was dus het bovengenoemd aantal van 180. Het tegenwoordige schietvoorschrift daarentegen stelt een bepaald getal oefeningen vast, waarbij de bij tarief N°. 26 toegestane hoeveelheid niet meer toereikend is. Om dit aan te toonen, diene de volgende berekening: De schutter bij een veldbataljon, die alle oefeningen in het schietseizoen bijwoont, verbruikt: 1°. gedurende de twee eerste maanden (§§19 en 109) 2 X 5 X 5 2 (voor het snelvuur). 52 sch. patr. 2°. gedurende de zes volgende maanden: a. voor het individueel vuur 19) 6 X 3x5 2 (aangenomen, dat tweemaal een zesde schot mag worden gedaan - 114)92 n h. voor het salvovuur 19,120 en 128) 2 X 5'/a 5 X 51/ï (aangenomen, dat gemiddeld 51/„ maal gevuurd wordt)38 c. voor het vuur in verspreide orde 19, 120 en 131) 5 X 1050 3°. voor het gevechtsschieten 19, 120 en 130) 2 X 17'/» O16* gemiddelde)35 Totaal. 267

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 510