BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS VAN
PALEMBANG SEDERT 1848
Vervolg van blz. 428).
VIII.
Verdere gebeurtenissentot het einde van het jaar 1851.
Na het vertrek van den luitenant-kolonel De Brauw, van La-
hat, op den 21en September was de controleur Van den Bossche
daar achtergeblevengelijk we in het vorige hoofdstuk gezien hebben,
kwam weinige dagen later de majoor Pi son daar aan met eene
compagnie van het 7e bataljon infanterie.
Van den Bossche knoopte weldra onderhandelingen aan met
de bevolking van Moelak Ilir, die zich schuldig had gemaakt
aan de plundering der doesoen Goenoeng Agoeng; hij beloofde
haar vergiffenis, mits zij de geroofde goederen vergoedde. Maar
toen die onderhandelingen niets vorderden en de bevolking onwillig
bleek, de gestelde voorwaarde aan te nemen, werd in overleg met
majoor Pison besloten, haar te bestraffen; de daarvoor noodige
militaire excursie zou tevens nuttig zijn tot beveiliging van de ge
meenschap stroomafwaarts van Lahat, die, vooral in de buurt van
Goenoeng Agoeng, maar al te dikwijls belemmering ondervond.
Den 27en September rukte Pison, door Van den Bossche
vergezeld, dientengevolge uit met cc. 200 man (zijne compagnie en
de 50 man van het garnizoensbataljon, die tijdelijk te Lahat ge
plaatst waren) en 25 pradjoerits, in zuidoostelijke richting, ten einde
in de eerste plaats over Padang Langkoeas naar Dermo
Djati te marcheeren, welks bevolking met die van Moelak Ilir
aan de plundering van Goenoeng Agoeng had deelgenomen.
Men vond die doesoen versterkt en de ingangen versperd, doch de
Dl. I, 1889 32