502
dat zij, indien zij zich werkelijk wilden onderwerpen, de tusschen-
komst van Radja Tiang Alam niet behoefden en zich zelf bij
hem konden aanmelden.
In het geheim had Radja Tiang Alam te kennen doen geven,
dat hij gaarne hoofdpasirah over geheel AmpatLawang wilde worden
en dan voor de rust instond. Deze voorwaarde was onbestaanbaar,
niet alleen om zijn persoonlijkheid, maar ook met het oog op de volks
instellingen. De resident gaf, mede in het geheim, aan de pasirah's
kennis van de wenschen van Radja Tiang A1 am, met het doel om
hen van den hoofdrebel te verwijderen.
De minachting, waarmede deze nu behandeld werd, deed hem een
zeer brutalen brief schrijven, waarin o. a. vermeld stond dat de pasirah's
van AmpatLawang niet onder Nederland sch bestuur, maar onder
zijn bevel stonden. De toorn van RadjaTiang Alam gaf verder
aanleiding tot den inval van eene bende in de buurt van Loeboe
Depong en tot eene poging om een paar doesoens nabij Rant au
T'enang te versterken. Die doesoens, welke tot nu toe gespaard gebleven
waren in de hoop dat de bevolking daarin weder zoude terugkeeren,
werden nu (30 October) door eene patrouille van 75 man onder kapitein
J. C. Lindeman bezocht en verbrand, dit laatste was noodig voor
de veiligheid onzer troepen.
Op verontrustende berichten omtrent verdere voorgenomen invallen
binnen ons gebied rukte De Brauw den 7en November met 125
man uit, doch zonder eenen vijand te ontmoeten. Bij de mogelijkheid
van een ernstigen aanval, terwijl steeds een aanzienlijk deel der troepen
ziek was en een ander deel voor dekking van transporten moest
dienen, deed De Brauw de colonne van majoor Mei s s den 8en uit
Kikim terugkeeren. De colonne van majoor Pi son bleef voors
hands nog te Saoengnaga.
Denzelfden dag (8 November) ontving de Inlandsche schrijver bij den
civielen gezaghebber teTebingTinggi een brief van pangeran Hadji,
van Goenoeng Meraksa, waarin deze schreef dat de verbanning
van den rijksbestierder alleen de reden was van het verzet der pasirah's,
aangezien deze nu hun vriend en beschermer hadden verloren en zij nu ge
loofden niet meer te kunnen goedmaken wat zij misdreven hadden doch
dat, indien zulks nog mogelijk was, zij zich gaarne zouden onderwerpen.