512 den zich later tot eene groote rooverbende, die zich eerst te Oeloe Semangoes, de verblijfplaats van Dra gam, met het weggeloo- pen volk van Boelan tengah, verzamelde en vandaar op roof in Moesi Ilir en Lematang Ilir uitging. Inmiddels was Raden Abdoellah den 19en November weder naar Oedjoeng Ali getogen om met de pasirah's naar Goe- noeng Meraksa te gaan en daar de geroofde menschen in ont vangst te nemen. Hiermede ging nog vrij wat tijd verloren; het scheen moeielijk om die personen te verzamelen, en bovendien werd, in het begin van December, onze zendeling ziek. Den 18en Decem ber kwam deze echter met 51 gevangen gemaakte lieden terug, tot groote verrassing van De Brau w die op de nakoming van artikel één zijner voorwaarden weinig hoop meer had. De invallen der rooverbenden baarden een oogenblik zorg, toen, den 12en December, de pangeran van Moeara Kati hulp verzocht. De gezondheidstoestand te Tebing Tinggi was zoodanig, dat aan dat verzoek niet kon worden voldaande Europeesche compagnie was den 23en November naar Palembang geëvacueerd „om haar „voor geheel afsterven te bewaren"; er lagen cc. 250 man in het hospitaal, en van de „gezonden" waren er slechts weinigen, die 10 palen ver zouden kunnen loopen! De Brauw kon dan ook „geen „75 man meer bijeenkrijgen zonder Tebing Tinggi van wacht- „doende manschappen te ontblooten". Gelukkig trok de rooverbende, tengevolge der goede houding van de bevolking ten Zuiden van Moeara Bliti, uit zich zelve terug, „anders ware onze onmacht „dadelijk aan het licht gekomen". In deze dagen ontving De Brauw onderscheidene hoofden van Pasoemah Lebar (het tooneel der expedities van 1854 en 1866). Omtrent Pasoemah vernam hij bij die gelegenheid het volgende: „Het land is aan regeeringloosheid prijs gegeven en in verschillende „marga's verdeeld. De volkshoofden hebben er weinig of geen gezag; „de huishoudelijke toestand is daar even verward als vroeger in het „Palembangsche; de hoofden zijn niet bij machte om hun volk in „bedwang te houden, wanneer het op roof en moord wil uitgaande „goede gezindheid der hoofden is geen waarborg voor die hunner onder geschikten. Bij alle Palembangsche oorlogen hebben deze een rol

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 531