518
„Regeering te onderwerpen, nadat hij zes maanden het bestuur
„aldaar zoude hebben gevoerd".
Aan deze opdracht voldeed De Brauw bij missive van 12 Au
gustus 1851 L\ D/18 geheim, waarin hij uitvoerig de tot dusver
heerschende toestanden en misbruiken schetste en aantoonde hoe wei
nig de rijksbestierder te vertrouwen was. Na hetgeen wij in onze
Inleiding en in het IIIe en VIe Hoofdstuk dienaangaande reeds heb
ben medegedeeld, behoeven wij bij dit rapport niet stil te staan, en zal
het voldoende zijn mede te deelen, welke de beschikking was die door de
Regeering bij haar besluit van 14 November 1851 N°. 1 genomen werd.
De Regeering overwoog hierbij
„dat de drang der omstandigheden, op de herhaalde vertoogen en
„voorstellen van vorige residenten van Palembang en ook hette-
„genwoordig hoofd van gewestelijk bestuur aldaar, in overeenstemming
„met het advies van den Raad van Nederlandsch-Indië,
„heeft geleid tot den maatregel, bij besluit van 12 Augustus 1851
„L\ S 1, geheim, ten aanzien van den rijksbestierder van Palem-
„bang, pangeran Krama Djaja Ferdana Mantri, genomen;
„dat de verwijdering van dezen Inlandscheu ambtenaar eene leem-
„te heeft doen ontstaan in de organisatie van het binnenlandsch be-
„stuur in dit gewest, welke zal moeten worden aangevuld, zoodra
„door de kracht der wapenen de rust en orde zullen zijn hersteld;
„dat de benoeming van eenen nieuwen rijksbestierder, indien daar-
„toe ook al een geschikt persoon mocht kunnen worden aangewezen,
„in beginsel strijdig moet worden geacht met een geregeld en krachtig
„bestuur in de Palembangsche binnenlanden
„dat daarentegen als dringend noodzakelijk moet worden geacht
„de aanneming van het beginsel, om het bestuur in de Palembangsche
„binnenlanden voortaan te doen uitoefenen onder toezicht van Euro-
„peesche ambtenaren;
„dat derhalve dat beginsel onder nadere goedkeuring des Konings
„behoort te worden aangenomen en aanvankelijk in toepassing gebracht,
„in afwachting van eene definitieve organisatie van het bestuur in de
„Palembangsche binnenlanden, aan het Opperbestuur voor te dragen".
Op grond van deze overwegingen werd „goedgevonden en verstaan":
EerstelijkOnder nadere goedkeuring des Konings vast testellen