530
50 treffers vallen en dat de treffers zich gelijkmatig verdeelen
61), is daarmede dan niet te gelijker tijd gezegd, dat op iedere 2 M.
1 °/0 valt? En behoeft het dan nog wel vermelding en betoog, dat
bij gelijke breedte van trelferkern en trefferruimte het aantal treffers
gelijk is aan de helft van de lengte, in meters uitgedrukt, der tref
ferruimte? Neen, dat vordert geen bewijs, dat is niet eens een
gevolg, dat is de onderstelling of, zoo men wil, het feit zelf.
Een volgende regel luidt:
„Liggen de breedte-grenzen fe en f'e' van de trefferruimte geheel
„binnen de breedte-grenzen cd en c'd' van de trefferkern, dan is,
ci „wanneer de diepte fe van de trefferruimte
treffer- „niet grooter dan de diepte cd van de
f' e „trefferkern is, het procent treffers onge-
tieffeiruimte „veer gelijk aan den inhoud fe' in M2.,
kern „gedeeld door tweemaal het aantal hon-
c d „derdtallen meters van den afstand."
Deze regel wordt op zijn beurt met de volgende formule bewezen
Procent Treffers
1/2 cd x
fe X ff'
2 cc'
Ieder zal van dezen omhaal het zijne denken; overal elders zou
ook ik mij daartoe bepalennu echter de vrees gerechtvaardigd is,
dat enkelen beginnen zullen met deze „regels", omdat ze in een
voorschrift staan, als diepzinnig en gewichtig te beschouwen, nu moet
hier worden gezegd, dat de samensteller moeilijk eene gansch gewone
waarheid duisterder had kunnen vermelden. Wanneer men eenmaal
gezegd heeft, dat in de trefferkern de schoten gelijkelijk verspreid
liggen, gebruikt men dan niet noodeloos vele en duistere woorden,
herinnert het dan niet aan de tactiek der dorpsonderwijzers, om de
zinsnede, die ik boven aanhaalde, in de plaats te stellen van de
platgetreden waarheid, dat in gedeelten van de trefferkern de aan
tallen treffers evenredig zijn met de grootte der oppervlakken?
Wat is dit anders dan gelijkelijk verspreid liggen? Kwam iemand
op het denkbeeld dit voorschrift en zijn omslachtige en geheel
treffer-
e'
trefferruimte
kern
Oppervlakte
Trefferkern Trefferruimte
cd X c e' fe X ff'
x