537 aan de gekunstelde beschouwingen over trefferkernen en treffer ruimten; en men stemme in met het antwoord „onbeduidend weinig". De vuurleiding, waarvan men dagelijks hoort spreken, in welke men moet worden opgeleid; de vuurleiding, die een kwaliteit zou zijn door studie aangekweekt, het is een spel der verbeelding. Eenmaal officier zijnde, is men vuurleider, aanvoerder, of men is het niet. De theorie, daartoe vereischt, is gemeene wetenschap, zij ligt onder het bereik van iederen korporaalen de officieren hebbea daarin geen opleiding noodig. Maar als over „de opleiding van de „officieren tot vuurleiders" wordt gesproken, dau bedoelt men de kennis der nietigheden, waarvan door mij vroeger werd gesproken; de kunststukken van krijt en bord, de wetenschap, wier geknutseld beloop men het kan aanzien, dat zoomin haar lijnen als haar kleuren uit het frissche leven der werkelijkheid maar uit boekenwijsheid, uit een pedant, waanwijs en ziekelijk intellectualisme is voortgekomen. "Vuurleiding is niet een vraag van studie en „opleiding"; als zoodanig is zij weinig meer dan een phrase. Zij is een vraag van individualiteit, van wil, van geest en van hart. Ik moet mij hier ter plaatse tot deze aanduiding bepalen en ben bereid over dit punt breeder van gedachte te wisselen. Tegenover de verzuchting over onze onbekwaamheid in de vuurleiding wilde ik hier reeds nadrukkelijk staande houden, dat zal het weinige nut, dat ten deze met studie te bereiken is, op het oorlogsveld zijn rente afwerpen, de vuurleider vóór alles zich sterk moet gevoelen, die santekraam desnoods geheel te kunnen missen. Had men eenmaal dat toegegeven, men was een groote schrede verder. Het in de lucht zittend gejammer over het gebrek aan vuurleiders zou dan weldra tot de orde der historische epidemiën behoorenmaar daartoe voorzien de weeklachten op hun beurt te zeer in een bepaalde behoefte. Ik maak mij dan ook niet de illusie, dat voortaan dat ballistisch knutselwerk, dat werelddeel-beroerend niemendal voor minder gewichtig zal worden uitgegeven. Ik moet mij bepalen met het te hopen; ook verwachten zou ik het, iadien die kermiskraam van ijdelheden niet zoo zeer den rugsteun uitmaakte van veler geleerdheid. Ik kom thans tot het hoofdstuk Vuurleiding, enz. Wat ik daar van heb te zeggen is in de lengte omgekeerd evenredig aan de ver-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 556