HET BEDRAG VAN HET KAPITEINSPENSIOEN, OOK IN VERBAND MET DE PROMOTIE. Eene blijde tijding was het voorwaar voor het Indische leger, toen op de begrooting voor het jaar 1879 eene som was uitgetrokken voor de verbetering van de officiers-pensioenen, want hierdoor werd aan eene lang en diep gevoelde behoefte tegemoetgekomen. Eerst in het daaropvolgende jaar trad echter de nieuwe pensioensregeling in werking. Of nu die nieuwe regeling evenwel iedereen bevredigde en aan alle billijke verwachtingen voldeed, mag worden betwijfeld. Wat toch was het geval? Meo verwachtte in de eerste en voor naamste plaats eene belangrijke verhooging van het kapiteinspen sioen, waarvan het bedrag veel te gering was gebleken. En die verwachting was alleszins billijk, want hij, die in het Indische leger het volle bedrag van het pensioen in den kapiteinsrang verdiend heeft, mag er ongetwijfeld aanspraak op maken, dat dit bedrag vol doende zij, om voor gebrek gevrijwaard te zijn en duszij het op zeer bescheiden voet in het vaderland te kunnen leven. Voor zeer velen toch is het niet weggelegd, een hoogeren rang in het leger te bereiken: de een, wiens gestel na zooveel dienstjaren ondermijnd is door het Indisch klimaat of door de afmattende diensten van hem gevorderd, is genoodzaakt het leger te verlaten op een leeftijd, waarop men zich in Europa nog in het volle bezit zijner krachten verheugteen ander bereikt nog in den kapiteinsrang een leeftijd, die hem noopt van aanspraken op bevordering af te zien, en deze omstandigheid zal zich thans veel meer dan vroeger voor doen, nu de promotie zooveel langzamer gaat; een derde weder, hoe gewaardeerd zijn diensten als luitenant ea kapitein ook werden, kan voor den hoofdofficiersrang niet in aanmerking komen. Zoo zijn er tal van oorzaken, waardoor voor velen de kapiteins- rang de baton de maréchal is, en te meer moet dit in het Indische

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 560