548 motief gegolden hebben, dan is ook thans die reden vervallen, om niet op de peusioensregeling van 1880 terug te komen, want bij alle wapens is sedert het incompleet verdwenen, terwijl de geregelde aanvulling van het officierskorps thans afdoende verzekerd is. Er bestaat dan ook mijns inziens geene enkele reden, waarom thans niet tot noodzakelijke verbetering van het kapiteinspensioen zoude kunnen worden overgegaan. Wel zijn er daarentegen verschil lende redenen, die een zoodanigen maatregel in den tegenwoordigen tijd meer en meer gewenscht maken. Onder deze laatsten mogen zeker voornamelijk genoemd worden: 1°. dat de billijkheid vordert, dat de kapitein van het Indische leger bij de toekenning van pensioen wegens volbrachten diensttijd of wegens lichamelijke ongeschiktheid niet worde achtergesteld bij zijn collega van het Nederlandsche leger, die eenige jaren in Indië ge diend heeft 2°. de steeds meer en meer merkbare vertraging van den gang der promotie. Het eerste punt treedt in de laatste jaren gaandeweg meer op den voorgrond, dan vroeger het geval was; sedert 1877 toch is aau de officieren van het Nederlandsche leger, die in Indië gediend hebben, voor ieder jaar, dat zij daar hebben doorgebracht, eene pen- sioensverhooging van f 75.— verzekerd; voor de dienstjaren, vóór 1877 in de tropen doorgebracht, bedraagt die pensioensverhooging slecht f 25.— 'sjaars. Nu hebben zich sedert eenigen tijd reeds meermalen pensioenstoekenningen aan officieren van het Nederlandsche leger voorgedaan, waarbij het pensioensbedrag hooger was dan een Indisch officier van denzelfden rang en met een gelijk aantal dienst jaren zoude hebben verkregenook al had hij hetgeen toch de regel is zelfs meer jaren tusschen de keerkringen doorgebracht. Dit nu is eene tastbare onbillijkheid. Gaarne en ten volle billijken wij de geldende bepalingen omtrent de verbetering van de vooruit zichten op pensioen voor de officieren van het Nederlandsche leger, die eenige jaren bij het Indische leger dienst verrichten. Maar dan mag toch ongetwijfeld wel als eerste eisch gesteld worden, dat de vooruitzichten van den officier, die bij het leger in Indië benoemd wordt of onherroepelijk daarbij overgaat, niet daarbij achterstaan Dl. I, 1889. 35

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 562