580 water was door de zonnehitte geheel warm geworden en had boven dien door de daarin groeiende planten zulk een walgelijken smaak, dat het voor ons, die nog niet gewend waren om alles naar binnen te slaan wat maar nat is, ondrinkbaar was. Onze disciplinair gespte zijn eetketel los, koffie en suiker waren er nog, en zoo kookte hij ons ondanks het slechte water toch nog een heerlijken drank. De koffie hielp ons weer op de been. De stemming werd wat aangenamer en ten slotte kwamen wij nog onder allerlei flauwe grappen maar doodmoe op onze bestemming. Onze korporaal en de trein waren daar al lang en wachtten ons in eenigszins opgewonden toestand af. Toen eerst merkte ik hoe groot de hitte dien dag geweest moest zijn, want onze vivres waren, op enkele aardappelen na, versmolten. Eenige, nu juist niet zeer bescheiden opmerkingen van onzen kant gaven den korporaal aanleiding een stuk spek te koopen, dat in dobbelsteentjes gesneden en met de aardappels ge kookt werd; na verdere reclames liet hij ook nog een kwart liter wijn geven. Aïn-Tekin, onze verblijfplaats voor heden, is een flink dorp, geheel door Elzassers bewoond. Het bezit eene nette kerk en een nieuw raadhuis met school. Water is er voldoende. Onze tenten behoefden wij van nacht niet op te slaan, daar wij in een leege loods een onderkomen vonden. Ik sliep lang en goed; onze korporaal had vermoedelijk wat hoofdpijn van den vorigen dag, want de zon stond al hoog aan den hemel, voordat hij marschvaardig was. Wij hadden nog 24 KM. tot Mascara. In het begin was de marsch vrij ordelijk; maar na twee uur loopens werd de streek woest en de hitte drukkend en slenterden wij gedachteloos langs den dik bestoven weg, die zich als eene rechte lijn, 13 KM. lang, voor ons oog voordeed. Wij passeerden het spoorwegstation Dissy; in de verte zagen wij St. André, aan den voet van den heuvel, waarop Mascara ligt. In de grootste wanorde kwamen wij bij troepjes van 2 en 3 eindelijk in St. André aan. (1) Yoor den korporaal behoefden wij nu niet lang meer te vreezen (1) Deze jonge Fransche recruten gaven dus, met hun gepakten ransel onder het Afrikaansohe zonnetje, oen bewijs van flinke marschvaardigheidvier achtereenvol gende dagmarschen van resp. 16, 24, 31 en 24 KM. mogen medetellen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 599