52
voor het militaire recht evenzeer regeling behoefden, was ontwij
felbaar. Toch had men die regeling in de militaire wetgeving ver
zuimd, waardoor in de toepassing telkens de grootste, soms onoplos
bare moeielijkheden ontstonden. De artikelen 16 en 17 strekken om
in die leemte te voorzien. Zij berusten op het beginsel, dat een
afwijking van de regelen van het gemeene recht omtrent die onder
werpen alleen dan behoort te geschieden, als de militaire wet uit
drukkelijk een afwijking eischt.
Eindelijk bevat het Koninklijk besluit de bepalingen, vereischt tot
toepassing van het nieuwe strafstelsel op het Crimineel Wetboek en
tot afschaffing der bepalingen die vervallen, alsmede een bepaling
omtrent den overgang.
Ziedaar in korte trekken toegelicht, waarom de herziening geschied
is, eene toelichting, die in de nieuwe uitgave ontbreekt.
Te vergeefs zochten wij ook naar eenige beschouwingen waarom
artt. 16 en 24 C. W. zijn afgeschaft. Uit de „Handleiding" blijkt
hieromtrent niets. Had men de Memorie van Toelichting geraad
pleegd, zoo had men kunnen ontwaren, dat er geen enkele reden
bestaat waarom in het militair recht andere regelen zouden gelden
omtrent den invloed, dien de dronkenschap op de toerekenbaarheid
kon uitoefenen dan in het algemeene recht zijn aangenomen. Artikel
24 C. W. behelsde dan ook een valsch beginsel, waarbij de militaire
wetgever gemeend heeft aan de dronkenschap allen invloed op het
oordeel te moeten ontzeggendoch het gezonde verstand stoorde zich
in de practijk dikwijls weinig aan die bepaling, welke, logisch con
sequent doorgevoerd, tot het grootste onrecht moest leiden, als in
strijd met de algemeene beginselen, waarop de toerekenbaarheid op
strafrechterlijk gebied gegrond is. Zoo werd in der tijd een cavalerist uit
Salatiga bij vonnis van den krijgsraad te Willem I, dd. 2 October 1882,
wegens feitelijke insubordinatie veroordeeld omdat hij, in volslagen
dronkenschap zijnde, een superieur in rang aanrandde. (1) Terecht
werd het vonnis in hooger beroep bij sententie dd 22 December
1882 vernietigd op grond van deze nuchtere waarheid: dat opzet
zonder bewustzijn eener gepleegde handeling ondenkbaar is en dat
zonder opzet of schuld geen enkel misdrijf bestaat.
(1) Zie Ind. Mi], Tijdschrift 1883, N°. 7.