58 De werking van de spiritualiën heeft toch zeker niets gemeen met den eenen ot anderen stand en waarom moeten voorschriften omtrent handelingen, in dronkenschap door een militair gepleegd, anders voor hem als voor den burger gelden Nu het artikel 16 C. W. is afgeschaft, geldt de vraag welke be palingen der wet de militaire rechter aangaande dronkenschap zal hebben op te volgen. Ook hierop geeft de Handleiding ons geen antwoord. Wij lezen alleen dat het artikel 16 C. W. is afgeschaft. liet zal niemand voorzeker onbekend zijn, dat de afschaffing van gemeld artikel een doorn is in het oog van vele militaire rechters. Hoe, vraagt men zich angstig af, moet de dronkenschap thans tot algeheele straffeloosheid leiden? Ligt het niet voor de hand dat de militair thans meer dan ooit, om kwaad te doen, zich te voren gaat bedrinken, om naderhand te kunnen zeggen: „Ik weet niet of ik al „dan niet die handeling heb gepleegd, want ik was dronken." Dringend noodzakelijk mag het daarom heeten, thans, na de af schaffing van artikel 16 C. W., te vernemen naar welke bepalingen recht moet worden gesproken, ingeval een militair in een toestand van dronkenschap een delict pleegt. Wellicht zal men, met de Handleiding in de hand, ons op bladzijde 267 wijzen en zeggen, dat het antwoord daarop te vinden is in de bepalingen van de artikelen 30 en 33, W. v. S. voor Europeanen en Inlanders, handelende over „Ontoerekenbaarheid," waar wij lezen „Er is noch misdrijf noch overtreding, wanneer de beklaagde tijdens „het plegen van het feit in staat van krankzinnigheid verkeerde of „wanneer hij door overmacht wordt gedwongen." Maar kan van hem, die dronken is, gezegd worden dat hij in staat van krankzinnigheid verkeert, dan wel door overmacht in dien toestand is geraakt? De regel geldt toch, dat de strafwet op dé meest strikte wijze moet worden verklaard en is het dan geoorloofd het eigenlijke begrip van „krankzinnigheid" uit te breiden en daaronder ook te verstaan den toestand van bewusteloosheid, uit welke oorzaak dan ook ontstaan, en elke gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens, ook zelfs elke voorbijgaande storing van het verstand Het antwoord is: dat volgens de jurisprudentie in Nederlandsch-Indië en de leer

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 64