54
van den Hoogen Raad de artikelen 30 W. v. S. en 33 W. v. S. I.
in demonstratieven en niet in limitatieven zin moet worden opgevat,
zoodat onder het woord krankzinnigheid elke stoornis der geest
vermogens wordt gerangschikt, waaronder ook begrepen wordt: de
dronkenschap. Men ging uit van het beginsel, dat hij, die
volkomen onbewust is van wat hij doet, voor geene door hem in dien
toestand verrichte handeling verantwoordelijk kan worden geacht.
De wet vraagt daarbij niet naar de oorzaken van den toestand
van bewusteloosheid. "Waar het bewustzijn van de bloot werktuigelijk
gepleegde daad geheel ontbreekt, is het rechtskundig onverschillig
waarom dit bewustzjjn ontbreekt. Zelfs voor de gevallen, waarin
de dader zich vrijwillig door gebruik van geestrijke dranken of andere
middelen (opium b. v.) in den toestand van bewusteloosheid heeft
gebracht, mag geene uitzondering worden gemaakt. Deze verklaring
moge volgens de bepalingen, vervat in artikel 47 van het Nieuw
Nederlandsch Strafwetboek, juist en ook volgens de wetenschap met
de lessen der ervaring en de behoeften der practijk in overeenstem
ming zijn, naar de leer der strikte interpretatie der strafwet blijft
het o. i. nog twijfelachtig of onder het woord krankzinnigheidvolgens
onze Indische wet ieder gemis van het gebruik der verstandelijke
vermogens kan begrepen worden, getuige hetgeen wij daaromtrent
in de memorie van toelichting omtrent artikel 47 van het Nieuw
Strafwetboek in Nederland lezen, meldende dat de uitdrukking
krankzinnigheid als algemeene aanwijzing der oorzaken, die bij vol
wassenen de toerekeningsvatbaarheid uitsluiten, te beperkend is.
Maar hoe nu, als een militair, nuchter zijnde reeds het opzet had
om het feit te plegen, dat hij, dronken zijnde, heeft volvoerd? Is
hij voor die handeling, iu dronkenschap gepleegd, toerekenbaar te
achten Op deze vraag zullen wellicht velen bevestigend antwoorden
en tot verdediging aanvoeren, dat bij den dader, nuchter zijnde, de
wil om misdrijf te plegen alleszins aanwezig was; immers hij (heeft
zich met opzet in een toestand van dronkenschap gebracht om in
dien toestand de daad te volvoeren. Maar men verwart hier, onzes
bedunkens, het tijdstip, waarop de dader het voornemen heeft opgevat
om het misdrijf te plegen met het tijdstip der volvoeringhij moge
op het eerstgemelde tijdstip den stelligen wil gehad hebben om zich