61
gegeven, zich heeft ten nutte gemaakt en opgevolgd, waardoor wij
thans o. a. kunnen weten wat de wet onder wapenen, de jurisprudentie
onder nacht verstaat, terwijl wij nog een aantal rechterlijke uit
spraken aantreffen benevens verwijzingen naar verspreide voorschriften,
voorkomende in wetten, besluiten, orders, reglementen en hetgeen over
militair recht in dit Tijdschrift en dat van het Recht van ST. I. en
Weekblad van het Recht is geschreven. Achter den zesden titel, vierde
hoofdstuk, van het C. W. vinden wij ook een omschrijving van eenige
gemeene misdrijven, voorkomende in de Wetboeken van Strafrecht in
N. I. voor Europeanen en Inlanders. Jammer dat men op dit belang
rijk gebied alweder zich bepaald heeft tot de enkele overname der
artikelen van de wet, zonder die toe te lichten, terwijl verzuimd is
daarbij op te geven, waar in het Wetboek van Strafrecht die bepa
lingen te vinden zijn.
Wij twijfelen of ook hier door de enkele lezing van hetgeen de
wet bepaalt wat onder diefstalmisbruik van vertrouwen en oplich
ting moet verstaan worden, 't den lezers duidelijk zal wezen wat
het kenmerkend onderscheid dier schijnbaar aanverwante misdrijven
is. Eene verklaring dier vaak voorkomende delicten zoude zeker
in een Handleiding op haar plaats en zeer gewenscht zijn. Van
diefstal vinden wij alleen eene verwijzing naar den 8en titel C. W.,
alwaar wij evenmin als sub art. 191 C. W., handelende over dief
stal in de chambrée, aantreffen wat b. v, arglist is.
In eene zaak van zekeren fuselier, die in een toko te Willem I
op klaarlichten dag een ham ter bezichtiging vroeg en, na ontvangst,
daarmede wegliep, werd door een lid van den krijgsraad opgemerkt
dat in casu geen arglist bestond om reden de wegname geenszins op
listige en geheimzinnige wijze had plaats gehad. Terecht merkte
de auditeui-militair daarbij op, dat arglist wel is waar een mindere
juiste vertaling is van hetgeen de Code Pénal met een beteren term
intention frauduleusenoemde, doch onder arglist slechts moest
worden begrepen: „het oogmerk om den eigenaar tegen diens wil
„van zijn goed te berooven.Het is geheel onverschillig op
welke wijze de wegname geschied is, mits die plaats hebbe met den
stelligen wil om zich het goed toe te eigenen en daarover te be
schikken, alsof men eigenaar is, wetende "dat de zaak aan een ander