62 toebehoort, al blijkt het dan ook niet, wie de eigenaar is. Herhaal delijk is dan ook bij tal van arresten van den Hoogen liaad aan genomen dat het heimelijk en buiten weten van den eigenaar weg nemen van eens anders goed niet noodzakelijk vereischt wordt tot het misdrijf van diefstal. Een berooving in tegenwoordigheid van den eigenaar (als de fuselier met de ham) kon het misdrijf opleveren. Intusschen moet de arglist of doleuse intentie niet verward worden met het doel en het oogmerk van den dader. Wie, door socialistischen hartstocht gedreven, den rijke besteelt om het verkregene den armen te geven, begaat diefstalook sluit de uiterste nood het denkbeeld van arglist niet uit. Evenmin als omtrent arglist wordt ons duidelijk gemaakt wat onder wegneming moet worden verstaan. Is tot voltooiden diefstal noodig dat de zaak door den dader is vervoerd of van zijn plaats genomen ot doet reeds de aanraking, het aangrijpen, de handopleg ging het misdrijf voltooid zijn? Een antwoord op deze vraag te geven, is zeker van belang daar de opvatting der Indische jurisprudentie is, dat de enkele arglistige aanraking reeds voldoende is om diefstal daar te stellen, terwijl de Hooge Raad o. i. terecht daarbij vordert de onttrekking aan eens anders bezit; zoolang die inbezitstelling niet heeft plaats gehad, is de diefstal niet gepleegd maar gepoogdhet vereischte dat de zaak aan haar eigenaar is onttrokken, is aanwezig zoodra zij van de plaats, waar zij zich bevond, is weggenomen, zonder dat verder vervoer, met name buiten het huis of erf, noodig is. Niet zelden komt het geval in den krijgsraad voor, dat de be klaagde zich beroept op het feit dat hij het voorwerp op straat ge vonden en zich toegeëigend heeft. Nu is de vraag: stelt het zich toeëigenen en voor zich behouden van gevonden voorwerpen diefstal daar? Ook daarop zoeken wij te vergeefs na..r een antwoord. Te meer daar over die vraag veel is geschreven, komt de behan deling daarvan in korte trekken in een handleiding, welke tot gids in het militair recht moet dienen, ons alleszins noodzakelijk voor. Natuurlijk moet in de eerste plaats bewezen zijn en vaststaan dat de toeëigening arglistig zij en de vinder weten kan dat het gevon den voorwerp aan een ander toebehoort (1). In dat geval bestaat (1) Terecht is dan ook in het jaar 1882 door den krijgsraad te Willem I een

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 73