63
volgens den Hoogen Raad diefstal. Hetzelfde gevoelen is reeds voor
vele jaren krachtig verdedigd (2), doch later door onderscheiden schrij
vers (3) bestreden. Wij kunnen ons met de bevestigende beantwoording
der zaak wel vereenigen, mits te voren feitelijk vaststaat dat de
vinder dadelijk bij het opnemen het voornemen heeft gehad zich het
voorwerp toe te eigenen ten nadeele van den eigenaar. Dan, maar
dan ook alleen is er een arglistige wegneming; in alle overige ge
vallen ontbreekt dit kenmerk en is het feit volgens onze Indische
strafwet niet strafbaar. Het bestaan van arglist op het oogenblik
van het opnemen der gevonden voorwerpen kan blijken uit woorden,
daden of omstandigheden, die als aanwijzingen daarvan kunnen dienen.
In die gevallen wordt een met redenen omkleede beslissing omtrent
dit kenmerkend vereischte gevorderd, en is een ongemotiveerde be
slissing, dat de dader arglistig heeft gehandeld, niet voldoende.
De diefstal van een gevonden voorwerp kan o. i. niet anders dan
als het misdrijf van artikelen 316/317 W. v. S. E. en I. omschre
ven worden.
Een groot gemis achten wij het, dat over de zoo gewichtige leer van
het bewijs der misdaden niets anders wordt aangetroffen als hetgeen
wij evenzeer in de artt. 370—388 van het Wetboek der Strafvorde
ring kunnen vinden. Zoo ooit een leerstuk belangrijk mag heeten
en een toelichtende verklaring behoeft, is zulks voorzeker het geval
met de voorschriften, welke over het bewijs der misdaden handelen.
Allereerst zal toch in den krijgsraad moeten worden onderzocht, of
de beklaagde schuldig is aan de hem ten laste gelegde daadzaken,
ja dan neen? dat is: bestaan volgens de leer van het bewijs termen,
die tot veroordeeling dan wel tot vrijspraak van beklaagde kunnen
en moeten leiden?
In beknopte trekken hadden wij gaarne uit de Handleiding willen
overnemen wat b. v. onder formeéle en materieele waarheid wordt ver
staan; wat wel de beteekenis is dat tot veroordeeling twee zaken
noodig zijn, wettig bewijs en overtuiging van den rechter. Kan een
fuselier wegens diefstal veroordeeld, welke een hond op straat vond, dien hij zich
toegeëigend en later verkocht had,
(2) Mr. Van Gelein Vitringa in Bijdr. IV, 631 en volg.
(3) Rechtsgel. Bijblad V, 393 en Rechtsg. Adv. III, 190.