64
veroordeeling volgen op grond van de bekentenis van den beklaagde, ge
staafd door de verklaring van slechts één onbeëedigden getuige? Is
de verklaring van één enkelen getuige en ééne aanwijzing een wettig
bewijs? Levert de verklaring van één bevoegden met een of meer
onbevoegde getuigen eenig bewijs op Ziedaar vragen, alle van uiterst
practir.che waarde, belangrijke vragen, wier beantwoording voor de
meesten niet gemakkelijk uit de Handleiding is op te maken.
Met de aanteekeningen op de artikelen van het C. W. kunnen
wij ons meerendeels vereenigen; ze zijn trouwens bijna alle ont
leend aan de Toelichting op het C. W. uit het bekende werk van
Mr. Pols, den deskundige bij uitnemendheid. Daar, waar de schrij
ver op eigen wieken drijft en zijn eigene meening ten beste geeft,
kan hij daarin niet gelukkig geslaagd heeten.
Wij hebben hier het oog op de intrepretatie, van art. 17 C. W. gegeven.
Terwijl het niet twijfelachtig is, dat de militaire wetgever in art. 17 C. W.
een beginsel heeft geopenbaard, dat strijdig mag heeten met den eersten
en voornaamsten regel van het strafrecht, die iedere uitbreiding, hetzij
middels een analogische dan wel extensieve interpretatie verbiedt, wijl
de rechter in strafzaken alleen mag recht spreken volgens de bedoeling
van den wetgever, uitgedrukt in de woorden van de wet, zien wij
evenwel door den schrijver der Handleiding op bladzijde 254 een
nieuw systeem verkondigen, nl. dat het voorschrift van art. 17 C. W.
zeer goed te verdedigen is, wanneer men gelieft aan te nemen dat de
wetgever is uitgegaan van de gedachte, dat het overbodige niet
schaadt (superflua non nocetmoet zijn nocentwaardoor het denk
beeld, dat wij in art. 13 C. W. geenszins een analogischemaar
een in het strafrecht geoorloofde extensieve interpretatie hebben te
zien, zich zeer goed laat verklaren. Die zienswijze is inderdaad
geheel nieuw, doch tevens ten eenemale erroneus.
Tot staving onzer meening diene ons als punt van uitgang hierbij het
begrip van wet zelve. Wet is de in woorden uitgedrukte en behoorlijk
kenbaar gemaakte wil des wetgevers, strekkende om diens oordeel over
den aard en de gevolgen van een rechtstoestand of over de strafbaarheid
van zekere handelingen of verzuimen in algemeene regelen te voren
op te geven, ter opvolging en richtsnoer van de beslissing bij voor
komende bijzondere gevallen. Dat oordeel, dan wel de bedoeling des