65
wetgevers maakt alzoo eigenlijk het wezen en de kern der wet uit.
De woorden zijn slechts vorm maar tevens, dewijl zij de eenige ge
bezigde vorm van bekendmaking zijn, de uitsluitende kenbron van
's wetgevers wil en gedachte.
Aan de woorden der wet alzoo, zooals ze daar staan, opgevat in
hun werkelijke beteekenis, is de rechter gehouden; daaraan is
hij gebonden, ook al mishagen hem die woorden en die beteekenis
nog zoozeer. Een geest van een wet, die niet in woorden is be
lichaamd, noch uit de woorden der wet is op te sporen, kent de
rechter niet en mag hij niet kennen.
Yaak heeft de wetgever geheel iets anders bedoeld dan hij in
woorden heeft weergegeven; maar de niet uitgedrukte bedoeling, de
bedoeling die alleen kan worden gevonden met voorbijzien van de letter
der wet, de niet tot wet verheven bedoeling, is geen wet. Ziedaar de
beteekenis van het beginsel der strikte interpretatie eener strafwet
opgesloten in de bepaling van artikel 1. R. L. dat „geen militair
„wegens misdaad in rechten mag betrokken worden dan volgens
„de wet, in de gevallen en volgens de wijze door dezelve voor
beschreven.
In het burgerlijk recht gelden andere regelendaar kan de rechter,
die weigert recht te spreken onder voorwendsel van het stilzwijgen,
de duisterheid of de onvolledigheid der wet, uit hoofde van rechts
weigering vervolgd worden. In civilibus moet door den rechter
elk geschil, tusschen partijen gerezen, beslist worden. In de
gevallen, waarover de wet zwijgt, moet hij zijn toevlucht nemen
öf tot de analogie van het recht door van een voorzien tot een
niet voorzien geval te redeneeren, of waar dit onmogelijk is, moet
hij de regelen der natuurlijke billijkheid raadplegen.
In criminalibus daarentegen vermag de rechter in geen geval en op
geenerlei wijze de strafwet aan te vullen of uit te breiden; hoe berispelijk,
hoe zedeloos, hoe slecht ook een daad moge zijn, waarvan iemand be
ticht wordt, de strafrechter vermag hem niet te straffen, indien niet
die daad in de strafwet voorzien en daartegen straf bedreigd is.
Wel mag ook de strafrechter evenmin weigeren uitspraak te doen op
grond, dat de strafwet het geval niet voorziet, maar de uitspraak
zal dan een vrijspraak moeten zijn.
Dl. I, 1889. 5