EENE VRAAG EN EEN ANTWOORD OMTRENT DE SCHIETOEFENINGEN DER INFANTERIE. Vraag. Sedert de invoering' van het Schietvoovachrift is het gegaan, zooals bij de invoering van alle nieuwe reglementenmen kan zich niet gemakkelijk losmaken van het oude. En toch is dit een hoofdvereischte. Mij althans komt het voor, dat men te recht rekening heeft ge houden met de tegenwoordige vechtwijze en heeft begrepen, dat niet elk man geschikt is om scherpschutter te worden. In 13 en 17 van den Grondslag van het Onderricht is het doel der oefeningen in de 2° klasse al zeer duidelijk aangegeven. Vooral de laatste laat eiken twijfel ophouden, waar gezegd wordt, dat de gezamentlijke schietoefeningen hoofdzaak zijn. Indien men nu let op hetgeen in 112 staat, dat de schutters 2e klasse bij den aanvang van het schietseizoen altijd beginnen met de le oefening, lees ik daarin de bedoeling, dat een schutter, gedu rende het schietseizoen invallende, deelneemt aan die oefening, welke de compagnie houdt. Mijne meening werd bestreden door de bewering, dat iemand die absent is geweest, dan niet zou kunnen voldoen aan de voorwaarden, gesteld in de tweede alinea van 110. Voorts beriep men zich op het bepaalde in 195; inaar nu bij Alg. Order N°. 29 jl., die is gewijzigd, zie ik daarin een bewijs te meer voor mijne beweriDg en wel deze: „Eene compagnie, neem aan bestaande alleen uit schutters „2e kl.doorloopt de oefeningen, voorgeschreven in 109, om „daarna de gezamentlijke schietoefeningen te houden, bedoeld in de .laatste drie alinea's van 17.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 102